7. De Verheven Plaatsen (Al-Aa'raaf)
Geopenbaard vóór de Hidjrah. Dit hoofdstuk heeft 206 strofen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Miem Saad.
2. (Dit is) een (volmaakt) Boek, dat aan u is geopenbaard - laat er daarom in uw hart geen twijfel zijn om
er mede te waarschuwen; - dit is een aanmaning voor de gelovigen.
3. Volgt hetgeen u van uw Heer is nedergezonden en volgt geen andere vrienden, dan Hem. Hoe gering
is de lering, die gij trekt.
4. Hoeveel steden hebben Wij vernietigd! Onze straf overviel hen gedurende de nacht of tijdens de
middagslaap.
5. Toen Onze Straf over hen kwam, was hun roep niet anders dan dat zij zeiden: "Wij waren inderdaad
onrechtvaardigen."
6. En Wij zullen degenen, tot wie de boodschappers waren gezonden zeker ter verantwoording roepen;
en Wij zullen de boodschappers ook ondervragen.
7. Dan zullen Wij hen zeker met kennis doen weten; want Wij zijn nooit afwezig.
8. En het wegen (der menselijke daden) zal op die Dag eerlijk zijn. Degenen, wier schalen zwaar zijn
zullen slagen.
9. En zij, wier schalen licht zullen zijn, deden hun zielen tekort, omdat zij ten opzichte van Onze tekenen
onrechtvaardig waren.
10. En Wij hebben u op aarde gevestigd en u daarop van middelen van bestaan voorzien. Hoe weinig
dankbaar zijt gij!
11. Wij schiepen u, daarna vormden Wij u; toen zeiden Wij tot de engelen: "Onderwerpt u aan Adam"
en zij onderwierpen zich, behalve Iblies; hij behoorde niet tot degenen die zich onderwierpen.
12. (Allah) zeide: "Wat belette u, u te onderwerpen, toen Ik u (dat) gebood?" Hij antwoordde: "Ik ben
beter dan hij. Gij hebt mij uit vuur en hem uit klei geschapen.
13. (Allah) zeide: "Verwijder u van hier - het is niet aan u, hier hoogmoedig te zijn. Ga heen, gij behoort
stellig tot degenen, die vernederd zullen worden."
14. Hij zeide: "Geef mij uitstel tot aan de Dag waarop zij zullen worden opgewekt."
15. (Allah) zeide: "U is uitstel verleend."
16. Hij antwoordde: "Welnu, daar gij mij liet dwalen zal ik hen voorzeker in de weg gaan zitten op Uw
rechte pad."
17. "Dan zal ik mij gewis vóór hen en achter hen en van hun rechter en van hun linker zijde tonen en Gij
zult de meesten hunner niet dankbaar vinden."
18. (Allah) zeide: "Ga heen, veracht en verworpen. Wie hunner u ook zal volgen, Ik zal voorzeker de hel
met u allen vullen."
19. "O, Adam, vertoef met uw vrouw in de tuin en eet, wat gij wilt, maar nadert deze boom niet, anders
zult gij tot de onrechtvaardigen behoren."
20. Maar Satan fluisterde hun (boze ingevingen) in opdat hij hun naaktheid zou openbaren die voor hen
verborgen was, en zeide: "Uw Heer heeft u deze boom alleen verboden, opdat gij geen engelen of eeuwig-
levenden zoudt worden."
21. En hij zwoer tot hen: "Ik ben voor u zeker een oprechte raadgever."
22. Zo deed hij hen door bedrog vallen. En toen zij van de boom proefden werd hun naaktheid hun
duidelijk en zij begonnen zich te bedekken met bladeren uit de tuin. En hun Heer riep hen en zeide: "Verbood
Ik u die boom niet en zeide Ik niet tot u: 'Voorwaar, Satan is een openlijke vijand voor u'?"
23. Zij antwoordden: "Onze Heer, wij hebben onszelf onrecht aangedaan en als Gij ons niet vergeeft en
ons niet genadig zijt, zullen wij zeker tot de benadeelden behoren.
24. Hij zeide: "Gaat heen, sommigen uwer zullen de vijanden van anderen zijn. En er is voor u een
verblijfplaats op aarde en een voorziening voor een bepaalde tijd."
25. Hij zeide: "Gij zult daarop leven en sterven en gij zult daarvandaan worden opgewekt."
26. O kinderen van Adam! Wij hebben u inderdaad kleding nedergezonden om uw naaktheid te
bedekken, ook om sierlijk te zijn, doch het kleed van godsvrucht is het beste. Dit is een teken van Allah,
opdat zij er lering uit mogen trekken.
27. O kinderen van Adam, laat Satan u niet verleiden, zoals hij uw ouders uit het paradijs verdreef en
hen van hun kleding beroofde, opdat hij hun hun naaktheid mocht tonen. Waarlijk, hij ziet u, hij en zijn stam,
vanwaar gij hen niet ziet. Voorzeker, Wij hebben de duivelen vrienden gemaakt voor hen, die niet geloven.
28. En wanneer zij een slechte daad begaan, zeggen zij: "Wij zagen dit onze vaderen doen en Allah heeft
het ons bevolen." Zeg: "Allah legt nooit slechte daden op. Zegt gij van Allah, hetgeen gij niet weet?"
29. Zeg: "Mijn Heer heeft rechtvaardigheid bevolen. En dat gij uw aandacht behoorlijk richt, ter
gelegenheid van aanbidding en Hem aanroept in zuivere gehoorzaamheid aan Hem. Zoals Hij u deed
ontstaan, zo zult gij wederkeren.
30. Sommigen heeft Hij geleid en bij anderen werd dwaling hun deel. Zij hebben buiten Allah de bozen
tot vrienden genomen en zij denken dat zij recht geleid zijn.
31. O, kinderen van Adam, let op uw uiterlijk ter gelegenheid van aanbidding en eet en drinkt, maar
verkwist niet. Hij heeft de verkwisters zeker niet lief.
32. Zeg: "Wie heeft de tooi van Allah, die Hij voor Zijn dienaren heeft voortgebracht en zuiver voedsel,
verboden?" Zeg: "Zij zijn ook voor de gelovigen in het tegenwoordige leven en voor hen alleen op de Dag
der Opstanding." Zo verklaren Wij de tekenen aan een volk dat begrip heeft.
33. Zeg: "Mijn Heer heeft slechte daden, hetzij openlijk of in het geheim verboden en zonde en
ongerechtvaardigde opstand; en dat gij datgene met Allah vereenzelvigt, waarvoor Hij u geen gezag heeft
nedergezonden en dat gij van Allah dingen zegt, die gij niet weet.
34. En er is voor elk volk een termijn en wanneer hun tijd is gekomen kunnen zij geen uur uitstel krijgen,
noch kunnen zij vooruitlopen.
35. O, kinderen van Adam, als boodschappers vanuit uw midden tot u komen, die Mijn tekenen aan u
voordragen, dan, wie Allah zal vrezen en goede daden verrichten, over hen zal geen vrees komen, noch
zullen zij treuren.
36. Maar zij, die Onze tekenen verloochenen en er zich hoogmoedig van afkeren - dezen zullen de
bewoners van het Vuur zijn, zij zullen daarin vertoeven.
37. Wie is dan onrechtvaardiger dan hij, die een leugen over Allah uit, of Zijn tekenen verloochent?
Dezen zijn het, die hun lot zullen ondergaan zoals het verordend is, als Onze boodschappers hen zullen
bezoeken om hun zielen weg te nemen; zij zullen hen vragen: "Waar is hetgeen gij naast Allah aanriept?" Zij
zullen antwoorden: "Het is verloren geraakt voor ons," en zij zullen tegen zichzelven getuigen, dat zij
ongelovig waren.
38. Hij zal zeggen: "Gaat onder de volkeren van djinn en mensen die vóór u heengingen, het Vuur
binnen." Steeds wanneer een volk er binnengaat zal het zijn zustervolk vervloeken, totdat, wanneer zij er
allen opeenvolgend in zijn aangekomen, de laatsten over de eersten hunner zullen zeggen: "Onze Heer,
dezen deden ons dwalen, geef hun daarom een dubbele straf van het Vuur." Hij (Allah) zal zeggen: "Er is
voor iedereen het dubbele, maar gij weet het niet.''
39. En de eersten hunner zullen tot de laatsten zeggen: "Gij zijt niet boven ons verheven, smaakt daarom
de straf voor al hetgeen gij deedt."
40. Voorzeker, voor hen die Onze tekenen verloochenen en er zich hoogmoedig van afwenden, zullen de
poorten van de Hemel niet worden geopend, noch zullen zij in het paradijs komen; eer zou een kameel door
het oog van een naald gaan. En zo vergelden Wij de daden der schuldigen.
41. Zij zullen de hel tot bed en bedekkingen hebben. En zo vergelden Wij de onrechtvaardigen.
42. Maar, die geloven en goede werken verrichten - Wij belasten geen ziel boven haar vermogen - dezen
zullen de bewoners van het paradijs zijn, zij zullen daarin vertoeven.
43. Welke wrok er ook in hun hart moge zijn, wij zullen deze van hen verwijderen. Er zullen rivieren voor
hen vloeien. En zij zullen zeggen: "Alle lof komt Allah toe, Die ons hiertoe heeft geleid. En als Allah ons niet
had terechtgewezen, hadden wij geen leiding kunnen vinden. De boodschappers van onze Heer brachten
inderdaad de waarheid." En er zal hen worden toegeroepen: "Dit is het paradijs, dat u als erfdeel is gegeven,
voor hetgeen gij deedt."
44. De bewoners van het paradijs zullen naar de bewoners van de hel roepen: "Wij hebben bevonden
waar te zijn, wat onze Heer ons beloofde. Hebt gij ook bevonden, waar te zijn wat uw Heer u beloofde?" Zij
zullen zeggen: "Ja." Dan zal er een woordvoerder onder hen verkondigen: "De vloek van Allah rust op de
onrechtvaardigen,
45. Die anderen van het pad van Allah weerhielden, het oneffen wensende, en die het Hiernamaals
verwierpen."
46. En er zal een scheiding tussen beiden zijn; en er zullen op de verheven plaatsen mannen zijn die
allen aan hun merktekenen herkennen. En zij zullen tot de bewoners van het paradijs roepen: "Vrede zij over
u.'' Dezen zullen het paradijs nog niet zijn binnengegaan, maar zij hopen het.
47. En wanneer hun ogen naar de bewoners van het Vuur zijn gericht, zullen zij zeggen: "Onze Heer,
plaats ons niet onder het onrechtvaardige volk."
48. En de bewoners van de verheven plaatsen zullen tot de mensen die zij aan hun merktekenen
herkennen roepen: "Uw aantal, noch datgene waarover gij hoogmoedig waart, heeft u kunnen helpen."
49. Zijn dezen het aangaande welke gij hebt gezworen dat Allah hun geen barmhartigheid zou
schenken? "Gaat het paradijs binnen, er zal geen vrees over u komen, noch zult gij treuren,"
50. En de bewoners van het Vuur zullen tot de bewoners van het paradijs roepen: "Giet wat water over
ons uit of iets, waarmnee Allah u heeft voorzien." Zij zullen antwoorden: "Allah heeft voorzeker dit voor de
ongelovigen verboden."
51. Degenen, die hun godsdienst tot tijdverdrijf en tot vermaak namen en wie het leven van de wereld
had bedrogen, Wij zullen hen deze Dag vergeten, zoals zij de ontmoeting op deze dag vergaten en zoals zij
Onze tekenen verwierpen.
52. En Wij hebben hun voorzeker een Boek gebracht, dat Wij met kennis hebben uiteengezet, als leiding
en barmhartigheid voor een volk dat gelooft.
53. Wachten zij slechts op (een andere) verklaring daarvan? De Dag, waarop deze komen zal, zullen
degenen die het voorheen vergaten, zeggen: "De boodschappers van onze Heer brachten inderdaad de
waarheid, zullen wij dan enige bemiddelaars hebben, die voor ons zullen bemiddelen? Of konden wij worden
teruggezonden (naar de aarde), opdat wij anders mochten doen, dan hetgeen wij deden?" Zij deden hun ziel
inderdaad tekort en hetgeen zij verzonnen is voor hen verloren gegaan.
54. Voorzeker, uw Heer is Allah, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep; daarna zette Hij
Zich op deTroon neder. Hij doet de nacht de dag bedekken, die hem snel opvolgt. De zon en de maan en de
sterren zijn door Zijn gebod in dienst gesteld. Voorwaar, van Hem is de schepping en het gebod. Gezegend
is Allah, de Heer der Werelden.
55. Roept uw Heer in nederigheid en in het verborgene aan. Hij heeft de overtreders zeker niet lief.
56. En schept geen wanorde op aarde, nadat zij is geordend en roept Hem met vrees en hoop aan.
Voorzeker, de Barmhartigheid van Allah is de goeden nabij.
57. En Hij is het, Die de winden als blijde tijdingen voor Zijn barmhartigheid uitzendt; totdat, wanneer zij
zware wolken dragen, Wij ze naar een dor land drijven, daarna zenden Wij er water uit neder, dan brengen
Wij alle soorten vruchten voort; zo wekken Wij de doden op, opdat gij er lering uit moogt trekken.
58. En het goede land - de plantengroei komt er in overvloed van voort door het gebod van zijn Heer -
en hetgeen slecht is levert alleen schaarste op. Zo wisselen Wij de tekenen af voor een volk dat dankbaar is.
59. Wij zonden Noach tot zijn volk en hij zeide: "O, mijn volk, aanbidt Allah, gij hebt geen god naast
Hem. Ik vrees voor u de straf van de grote Dag."
60. De leiders van zijn volk antwoordden: "Wij zien dat gij in openlijke dwaling verkeert."
61. Hij zeide: "O, mijn volk, er is in mij geen dwaling, doch ik ben een boodschapper van de Heer der
Werelden."
62. "Ik breng u de boodschappen van mijn Heer over en geef u oprechte raad en ik weet van Allah wat
gij niet weet."
63. "Verwondert gij u, dat er een aanmaning van uw Heer tot u is gekomen door een man uit uw midden
opdat hij u moge waarschuwen en opdat gij rechtvaardig moogt worden en opdat u barmhartigheid moge
worden betoond?"
64. Maar zij verloochenden hem; Wij redden hem en degenen die met hem in de ark waren en Wij
verdronken degenen, die Onze tekenen verwierpen. Zij waren inderdaad een verblind volk.
65. En tot (het volk van) Aad (zonden Wij) hun broeder Hoed. Hij zeide: "O mijn volk, aanbidt Allah, gij
hebt geen andere god naast Hem. Wilt gij dan niet (God) vrezen?"
66. De ongelovige leiders van zijn volk zeiden: "Wij zien u als een dwaze en wij denken, dat gij tot de
leugenaars behoort."
67. Hij antwoordde: "O, mijn volk, er is in mij geen dwaasheid, maar ik ben een boodschapper van de
Heer der Werelden."
68. "Ik breng u de woorden van mijn Heer en ik ben voor u een eerlijke raadgever."
69. "Verwondert gij u, dat er een waarschuwing van uw Heer tot u is gekomen door een man uit uw
midden, opdat hij u moge waarschuwen? " Hij maakte u na het volk van Noach tot erfgenamen en deed u
overvloedig in kracht toenemen. Gedenkt daarom de gunsten van Allah, opdat gij moogt slagen."
70. Zij zeiden: "Zijt gij tot ons gekomen opdat wij Allah alleen moeten aanbidden en de goden die onze
vaderen aanbaden zullen verlaten? Breng ons dan hetgeen waarmede gii ons bedreigt, als gij oprecht zigt."
71. Eij antwoordde: "Straf en toorn van uw Heer hebben u reeds getroffen. Redetwist gij met mij over
namen, die gij hebt genoemd - gij en uw vaderen - waarvoor Allah geen gezag heeft nedergezonden? Wacht
dan, ik ben met u onder de wachtenden."
72. En Wij redden hem en degenen, die met hem waren door Onze barmhartigheid en Wij sneden de
levenswortel af van degenen die Onze tekenen verloochenden. En dezen waren geen gelovigen.
73. Naar de Samoed (kwam) hun broeder Salih. Hij zeide: "O mijn volk, aanbidt Allah; gij hebt geen
andere god naast Hem. Voorwaar er is een duidelijk bewijs van uw Heer tot u gekomen; deze kamelin is van
Allah, een teken voor u. Laat haar daarom met rust opdat zij zich van Allah's aarde moge voeden en doet
haar geen leed, anders zal een pijnlijke straf u bereiken."
74. En herinnert u, toen Hij u na (het volk van) Aad tot opvolgers maakte en u vestigde in het land; gij
bouwdet paleizen in de vlakten en gij hieuwt huizen uit de bergen. Gedenkt daarom de gunsten van Allah en
wandelt niet op aarde, onheil stichtend.
75. De leiders van zijn volk, die aanmatigend waren, zeiden tot de gelovigen, die zij zwak achtten: "Weet
gij zeker, dat Salih een door zijn Heer gezondene is?" Zij antwoordden: "Wij geloven voorzeker in hetgeen,
waarmede hij gezonden is."
76. Degenen die aanmatigend waren zeiden: "Voorwaar, wij geloven niet in hetgeen waarin gij gelooft."
77. Toen verlamden zij de kamelin en overtraden het gebod van hun Heer en zeiden: "O, Salih, breng
ons hetgeen, waarmede gij ons hebt bedreigd, als gij tot de boodschappers behoort."
78. De aardbeving overviel hen en zij lagen uitgestrekt op de grond in hun huizen.
79. Toen wendde Salih zich van hen af en zeide: "O, mijn volk, ik bracht u de boodschap van mijn Heer
en bood u oprechte raad aan, maar gij houdt niet van oprechte raadgevers."
80. En Lot, toen hij tot zijn volk zeide: "Pleegt gij een gruweldaad zoals niemand ter wereld ooit vóór u
pleegde?"
81. "Gij nadert met wellust mannen, in plaats van vrouwen. Neen, gij zijt een volk dat de perken te
buiten gaat."
82. Het antwoord van zijn volk was slechts: "Verdrijft hen uit uw stad, want zij zijn mannen die zich rein
willen houden."
83. Wij redden hem en zijn familie, met uitzondering van zijn vrouw, zij behoorde tot de
achterblijvenden.
84. En Wij deden een regen van stenen over hen komen. Ziet nu wat het einde was van de schuldigen.
85. En tot Midian hun broeder Shoaib. Hij zeide: "O, mijn volk, aanbidt Allah, gij hebt geen god naast
Hem. Er is inderdaad een duidelijk teken van uw Heer tot u gekomen. Geeft daarom volle maat en ruim
gewicht en vermindert het aan de mensen verschuldigde niet en schept geen wanorde op aarde nadat zij
geordend is. Dit is beter voor u, als gij gelovigen zijt."
86. "En wacht niet op de wegen om degenen die in Hem geloven te bedreigen en van het pad van Allah
af te houden en het oneffen te maken. En gedenkt, hoe gij weinigen waart en Hij u vermenigvuldigde. En ziet
wat het einde was van de onruststokers."
87. "En als er een groep onder u is die gelooft in hetgeen waarmede ik ben gezonden en een andere
groep die dit niet gelooft, wacht dan geduldig totdat Allah onder ons richt. Want Hij is de beste Rechter."
88. De leidende mannen van zijn volk die aanmatigend waren, antwoordden: "Wij zullen u, o Shoaib, en
de gelovigen met u zeker uit onze stad verdrijven tenzij gij tot onze godsdienst terugkeert." Hij zeide: "Zelfs
al zijn wij er afkerig van?"
89. En indien wij tot uw godsdienst terugvallen, nadat Allah ons er van heeft gered, dan hebben wij
voorzeker een leugen aangaande Allah verzonnen. En het past ons niet er naar te willen terugkeren, behalve,
wanneer Allah, onze Heer, dit zou willen. Onze Heer omvat alle dingen in Zijn kennis. Wij hebben in Allah
ons vertrouwen gelegd. Oordeel daarom, onze Heer, tussen ons en ons volk in waarheid en Gij zijt de beste
Rechter.
90. En de leidende mannen van zijn volk die niet geloofden, zeiden: "Als gij Shoaib volgt, zult gij zeker
verliezers zijn."
91. Daarom greep de aardbeving hen en zij lagen uitgestrekt op de grond in hun huizen.
92. Degenen, die Shoaib verloochenden werden (zo vernietigd) alsof zij er nooit in hadden gewoond.
Degenen, die Shoaib van leugen beschuldigden - zij waren de verliezers.
93. Daarna wendde hij zich van hen af en zeide: "O mijn volk, ik heb u inderdaad de boodschap van mijn
Heer overgebracht en ik gaf u oprechte raad. Hoe moet ik dan om een ongelovig volk treuren?"
94. En Wij zonden nimmer een profeet naar een stad zonder dat Wij het volk er van met tegenspoed en
lijden troffen, opdat zij zouden verootmoedigen.
95. Daarna verwisselden Wij het boze met het goede, totdat zij groeiden en zeiden: "Lijden en geluk
wedervoeren onze vaderen ook." Dan grepen Wij hen plotseling terwijl zij er niet aan dachten.
96. En indien de mensen van die steden hadden geloofd en rechtvaardig waren geweest, zouden Wij
zeker zegeningen van de hemel en van de aarde voor hen hebben gezonden, maar zij verloochenden (onze
profeet); daarom grepen Wij hen vanwege hun daden.
97. Zijn de bewoners der steden veilig voor de komst van Onze straf over hen, 's nachts, terwijl zij
slapen?
98. Of zijn de bewoners dezer steden veilig voor Onze straf die over hen zou kunnen komen, des daags
terwijl zij zich vermaken?
99. Zijn zij dan veilig voor Allah's voornemen? En niemand waant zich veilig voor Allah's voornemen,
dan het volk dat te gronde gaat.
100. Doet het degenen, die de aarde beerven na haar (vroegere) bewoners niet inzien, dat, indien Wij
het willen, Wij hen om hun zonden treffen en hun hart verzegelen, zodat zij niet meer horen?
101. Zo waren de steden wier verhaal Wij u hebben verteld. En voorzeker hun boodschappers kwamen
met duidelijke tekenen tot hen. Doch zij wilden niet geloven omdat zij voorheen reeds loochenden. Zo zegelt
Allah het hart der ongelovigen.
102. Wij vonden in de meesten hunner geen (trouw aan het) verbond en Wij bevonden dat de meesten
hunner overtreders waren.
103. Toen zonden Wij na hen (de vorige boodschappers) Mozes met Onze tekenen naar Pharao en zijn
leiders, maar zij geloofden er niet in. Ziet hoe het einde was van de onruststokers.
104. En Mozes zeide: "O, Pharao, ik ben waarlijk een boodschapper van de Heer der Werelden."
105. "Ik mag slechts de waarheid over Allah spreken. Ik ben met een duidelijk teken van uw Heer tot u
gekomen; zend daarom de kinderen Israëls met mij mee."
106. Hij antwoordde: "Als gij inderdaad met een teken zijt gekomen breng het naar voren als gij tot de
waarachtigen behoort."
107. Hij (Mozes) wierp zijn stok neder en ziet, het was duidelijk een slang.
108. En hij haalde zijn hand tevoorschijn en ziet, zij was wit (geworden) voor de toeschouwers.
109. De leiders van het volk van Pharao zeiden: "Dit is gewis een vaardige tovenaar."
110. "Hij wil u uit uw land zetten. Wat raadt gij nu aan?"
111. Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder tijd en zend (intussen) omroepers de steden in,
112. Die elke vaardige tovenaar tot u zullen brengen."
113. En de tovenaars kwamen tot Pharao en zeiden: "Wij zullen natuurlijk als wij de overhand krijgen
een beloning ontvangen."
114. Hij (Pharao) antwoordde: "Ja en gij zult tot de gunstelingen behoren."
115. Zij zeiden: "O Mozes zult gij of zullen wij het eerst werpen?"
116. Hij antwoordde: "Werpt gij." En toen zij wierpen, betoverden zij de ogen der mensen en deden hen
vrezen en toonden hun grote toverkunst.
117. En Wij bezielden Mozes en zeiden: "Werp uw stok neder" en ziet, deze slokte al hetgeen zij
getoverd hadden op.
118. Zo werd de waarheid bevestigd en bleek wat zij deden ijdel te zijn.
119. Zo werden zij verslagen en vernederd.
120. En de tovenaars werden bewogen zich neder te werpen.
121. En zeiden: "Wij geloven in de Heer der Werelden."
122. "De Heer van Mozes en Aäron."
123. Pharao zeide: "Hebt gij vóór ik het u toestond in Hem geloofd? Dit is voorzeker een complot dat gij
in de stad hebt gesmeed, opdat gij haar bewoners er uit moogt verdrijven maar gij zult het weldra te weten
komen."
124. "Ik zal gewis uw handen en uw voeten aan tegengestelde zijden (rechts en links) doen afsnijden.
Dan zal ik u allen tezamen laten kruisigen."
125. Zij antwoordden: "Wij zullen voorzeker naar onze Heer terugkeren."
126. En gij neemt alleen wraak op ons omdat wij in de tekenen van onze Heer hebben geloofd toen zij
ons getoond werden. Onze Heer, stort standvastigheid over ons uit en doe ons sterven terwijl wij Moslims
zijn."
127. En de leiders van het volk van Pharao zeiden: "Wilt gij Mozes en zijn volk in het land wanorde
laten scheppen en u en uw goden laten verzaken?" Hij antwoordde: "Wij zullen hun zonen doden en hun
vrouwen sparen. Zeker wij hebben macht over hen."
128. Mozes zeide tot zijn volk: "Zoekt de hulp van Allah en weest geduldig. Voorzeker, de aarde
behoort aan Allah. Hij geeft haar als erfdeel aan wie Zijner dienaren Hij wil en de uiteindelijke overwinning is
voor de godvrezenden.
129. Zij antwoordden: "Wij werden vervolgd, voordat gij tot ons kwaamt en nadat gij tot ons zijt
gekomen." Hij (Mozes) zeide: "Waarschijnlijk gaat uw Heer uw vijand vernietigen en u tot stedehouders in
het land maken, dan zal Hij zien hoe gij handelt."
130. En Wij straften het volk van Pharao door droogte en met schaarste van vruchten, opdat zij er lering
uit mochten trekken.
131. Wanneer er goeds tot hen kwam zeiden zij: "Dit komt ons toe." En als hen kwaad overkwam,
schreven zij de tegenspoed toe aan Mozes en zijn metgezellen. Let op! Hun tegenspoed was eveneens van
Allah. Maar de meesten hunner weten het niet.
132. En zij zeiden (tot Mozes): "Welk teken gij ons ook moogt brengen om er ons mede te betoveren, wij
zullen stellig niet in u geloven."
133. Toen zonden Wij de storm en de sprinkhanen en de luizen en de kikvorsen en bloed over hen - als
duidelijke tekenen, doch zij gedroegen zich hoogmoedig en waren een schuldig volk.
134. En toen de straf op hen viel, zeiden zij: "O, Mozes, bid voor ons tot uw Heer, zoals Hij u heeft
beloofd. Als gij de plaag van ons verwijdert, zullen wij u zeker geloven en wij zullen de kinderen Israëls
voorzeker met u laten gaan.
135. Maar toen Wij de straf van hen verwijderden voor een bepaalde termijn, die zij moesten
voleindigen, ziet, toen braken zij (hun beloften.)
136. Wij straften hen derhalve en verdronken hen in zee, omdat zij Onze tekenen verloochenden en er
geen acht op sloegen.
137. En Wij deden de mensen die voor zwak werden gehouden de oostelijke en westelijke gedeelten van
het land, welke Wij zegenden, erven. En het genadevolle woord van uw Heer werd voor de kinderen Israëls
vervuld omdat zij geduldig waren geweest; en Wij vernietigden al hetgeen Pharao en zijn volk hadden
gebouwd en al hetgeen zij hadden opgericht.
138. En Wij deden de kinderen Israëls door de zee trekken en zij kwamen tot een volk dat aan zijn
afgoden was gehecht. Zij zeiden: "O, Mozes, maak ons een god zoals dit (volk) goden heeft." Hij
antwoordde: "Gij zijt zeker een onwetend volk."
139. "Wat dezen betreft, al hetgeen waarmede zij zich bezig houden, zal worden vernietigd en al hetgeen
zij doen zal vergeefs zijn."
140. Hij zeide (verder): "Zal ik u een andere god dan Allah zoeken, terwijl Hij u boven de volkeren heeft
verheven?"
141. Toen Wij u van Pharao's volk verlosten dat u aan een marteling onderwierp en uw zonen doodde
en uw vrouwen spaarde. En daarin lag voor u een zware beproeving van uw Heer.
142. En Wij maakten met Mozes een overeenkomst van dertig nachten en vulden ze met tien nachten
aan. Aldus werd de periode, die door zijn Heer was vastgesteld tot veertig nachten aangevuld. En Mozes
zeide tot zijn broeder Aäron: "Wees mijn plaatsvervanger onder mijn volk in mijn afwezigheid en beheer wel
en volg de weg der onruststokers niet."
143. En toen Mozes op Onze vastgestelde tijd kwam en zijn Heer tot hem sprak, zeide hij: "Mijn Heer,
toon U aan mij, opdat ik U moge aanschouwen." Hij (Allah) antwoordde: "Gij zult Mij stellig niet kunnen
aanschouwen, maar kijk naar de berg en als deze op zijn plaats blijft, dan zult gij Mij wel kunnen zien." En
toen zijn Heer Zich op de berg openbaarde, brak deze in stukken en Mozes viel bewusteloos neder. En toen
hij tot zichzelf kwam, zeide hij: "Heilig zijt Gij, ik wend mij tot U en ik ben de eerste der gelovigen."
144. Allah zeide: "O, Mozes, Ik heb u door Mijn boodschappen en Mijn woord boven de volkeren
uitverkoren. Houd u daarom vast aan hetgeen Ik u heb gegeven en behoor tot de dankbaren."
145. En Wij schreven op de tafelen allerhande raad en uitleg voor alles. Houd u er aan en beveel uw
volk, dit alles stipt op te volgen. Ik zal u weldra de verblijfplaats der overtreders tonen.
146. Ik zal voorzeker degenen, die ten onrechte trots handelen op aarde weldra van Mijn tekenen
afkeren; en hoewel zij alle tekenen zien, zullen zij er niet in geloven, en als zij het pad der rechtvaardigheid
zien zullen zij dit als weg niet aanvaarden, maar indien zij het pad der dwaling zien, zullen zij deze als weg wel
inslaan. Dat komt, omdat zij Onze tekenen verloochenden en er onachtzaam op waren.
147. En zij, die Onze tekenen en de laatste Ontmoeting verloochenen - hun werken zullen verloren gaan.
Zullen zij worden beloond, anders dan voor hetgeen zij deden?
148. En het volk van Mozes maakte van hun sieraden in zijn afwezigheid het lichaam van een kalf - dat
een loeiende toon voortbracht. Zagen zij niet, dat het niet tot hen kon spreken, noch hen naar een goede
weg leiden? Zij namen het, (als hun god) en zij waren overtreders.
149. Toen zij wroeging gevoelden en zagen, dat zij inderdaad gedwaald hadden, zeiden zij: "Als onze
Heer ons geen barmhartigheid betoont en ons vergeeft, zullen wij gewis tot de verliezers behoren.''
150. En toen Mozes verontwaardigd en bedroefd tot zijn volk terugkeerde, zeide hij: "Hetgeen gij in mijn
afwezigheid deedt, was slecht. Hebt gij u gehaast vóór het gebod van uw Heer?" En hij legde de tafelen
neder en greep zijn broeders haar en sleepte hem naar zich toe. Hij (Aäron) zeide: "Zoon van mijn moeder,
het volk achtte mij inderdaad zwak en wilde mij doden. Laat zich de vijanden daarom niet over mij verblijden
en plaats mij niet bij het onrechtvaardige volk."
151. Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, vergeef mij en mijn broeder en laat ons tot Uw barmhartigheid toe
want Gij zijt de Allergenadigste.
152. Voorzeker, degenen die het kalf aanbaden zal de toorn van hun Heer en de vernedering in het
tegenwoordig leven treffen En zo bejegenen Wij degenen, die een leugen verzinnen.
153. Doch diegenen die kwaad doen en daarna berouw tonen en geloven, voorzeker uw Heer is dan
Vergevensgezind, Genadevol.
154. Toen Mozes' toorn was gekalmeerd, nam hij de tafelen en er was leiding en barmhartigheid in het
geschrift voor degenen, die hun Heer vrezen.
155. En Mozes koos voor Onze ontmoeting zeventig mannen van zijn volk. Maar toen de aardbeving
hen achterhaalde, zeide hj: "Mijn Heer, als het U had behaagd, kondet, Gij hen en mij voordien reeds hebben
vernietigd. Wilt Gij ons verdelgen voor hetgeen de dommen onder ons hebben gedaan? Dit is niets dan een
beproeving van U. Gij laat daardoor dwalen wie Gij wilt en Gij leidt wie Gij wilt. Gij zijt onze Beschermer ,
vergeef one daarom en toon ons barmhartigheid en Gij zijt de Beste Vergevensgezinde."
156. "En verorden het goede voor ons in deze wereld en in het Hiernamaals; wij zijn tot U gekomen."
Allah antwoordde: "Ik zal Mijn straf opleggen aan wie Ik wil, maar Mijn barmhartigheid omvat alle dingen.
Zo zal Ik het verordenen voor degenen die Mij vrezen en de Zakaat betalen en voor hen die in Onze tekenen
geloven."
157. "Hun, die de boodschapper, de reine profeet volgen, die zij in de Torah en het Evangelie
beschreven vinden, legt hij het goede op en verbiedt het kwade, veroortooft hun de goede dingen en
verbiedt de slechte en ontheft hen van de last en de kluisters die hen bonden. Zij, die in hem geloven en hem
eren en ondersteunen en het licht dat met hem is nedergezonden volgen, zullen gewis slagen.
158. Zeg: "O mensdom, ik ben u allen tot een boodschapper van Allah, aan Wie het koninkrijk der
hemelen en der aarde behoort. Er is geen God naast Hem. Hij geeft het leven en doet sterven. Gelooft daarom
in Allah en Zijn boodschapper, de reine Profeet, die in Allah en Zijn woorden gelooft en volgt hem opdat gij
recht geleid moogt worden."
159. Er is een deel van het volk van Mozes dat tot waarheid aanspoort en daarmede rechtvaardig
handelt.
160. En Wij verdeelden hen in twaalf stammen, als afzonderlijke volkeren. En Wij openbaarden aan
Mozes, toen zijn volk om drinken vroeg: "Sla de rots met uw staf" en er ontsprongen twaalf bronnen aan:
elke stam kende zijn drinkplaats. En Wij deden wolken hen overschaduwen en Wij zonden Manna en
kwartels voor hen neder. "Eet van de goede dingen, waarmede Wij u hebben voorzien." En zij deden Ons
geen onrecht aan, maar zij schaadden zichzelf.
161. En toen er tot hen werd gezegd: "Woont in deze stad en eet ervan waar gij ook wilt en zegt: 'God,
verlicht onze last', en gaat de poort in nederigheid binnen, Wij zullen u uw tekortkomingen vergeven. Wij
zullen meer geven aan hen die goed doen."
162. Maar de onrechtvaardigen onder hen vervingen het woord door een ander dat niet tot hen was
gesproken. Daarom zonden Wij een kastijding van de hemel over hen neder omdat zij onrechtvaardig waren.
163. En vraag hun omtrent de stad, die aan de zee lag. Toen zij de Sabbath ontheiligden verscheen vis
op hun Sabbath aan de oppervlakte van het water, maar de dag waarop zij geen Sabbath hielden kwam zij
niet tot hen. Zo beproefden Wij hen omdat zij overtreders waren.
164. Toen een gedeelte hunner zeide: "Waarom predikt gij tot een volk dat Allah wil vernietigen of met
een strenge kastijding gaat straffen?" Het andere deel antwoordde: "Als een verontschuldiging tegenover
uw Heer en opdat zij rechtvaardig mogen worden."
165. En toen zij de vermaning vergaten redden Wij degenen die het kwade verboden en grepen de
onrechtvaardigen met een strenge straf aan, omdat zij verkeerd handelden.
166. En toen zij overtraden, hetgeen hun was verboden, zeiden Wij tot hen: "Weest verachte apen."
167. En toen verkondigde uw Heer dat Hij dezulken zou zenden, die hen (de Joden) met een marteling
zouden kwellen tot de dag der Opstanding. Voorzeker, uw Heer is vlug in vergelding en Hij is
Vergevensgezind, Genadevol.
168. En Wij verdeelden hen in groepen over de aarde. Er zijn onder hen rechtvaardigen en er zijn
onrechtvaardigen. Wij beproefden hen door voor- en tegenspoed, opdat zij zich mochten bekeren.
169. Na hen kwam er een boos geslacht dat het Boek erfde. Zij namen de goederen van deze wereld en
zeiden: "Het zal ons worden vergeven." Maar als meer dergelijke goederen tot hen kwamen zouden zij deze
ook hebben genomen. Werd de belofte in het Boek, dat zij van Allah slechts de waarheid zouden spreken,
niet van hen afgenomen? En hebben zij hetgeen er in staat, niet gelezen? En het tehuis van het Hiernamaals
is beter voor degenen, die (God) vrezen. Begrijpt gij dat niet?
170. En die zich aan het Boek vasthouden en in het gebed volhardend zijn - voorzeker Wij doen de
beloning der goeden niet verloren gaan.
171. Toen Wij de berg (Sinaï) boven hen deden schudden alsof hij een losse bedekking was, dachten
zij, dat deze op hen zou vallen; Wij zeiden: "Houdt u aan hetgeen Wij u hebben gegeven vast en gedenkt
wat er in staat, opdat gij moogt worden behouden."
172. En toen uw Heer van Adams kinderen een nageslacht uit hun lendenen voortbracht, en hen deed
getuigen over henzelf: "Ben ik uw Heer niet?" antwoordden zij: "Ja, wij getuigen" zodat gij op de Dag der
Opstanding niet zoudt zeggen: "Wij waren ons hiervan zeker niet bewust."
173. Of gij zolldt zeggen: "Het waren alleen onze vaderen die afgoderij bedreven en wij waren een
geslacht na hen. Wilt Gij ons dan vernietigen om hetgeen de leugenaars deden?"
174. En zo verklaren Wij de tekenen opdat zij zich mogen bekeren.
175. En vertel hun het verhaal van de man die Wij Onze tekenen gaven, maar hij wendde zich af, daarom
volgde Satan hem en hij werd verleid.
176. En indien Wij wilden, konden Wij hem er door verheffen doch hij verkoos de aarde en volgde zijn
begeerten, hij is als een hond: als gij hem achtervolgt laat deze zijn tong (uit de bek) hangen en indien gij
hem met rust laat steekt hij ook zijn tong uit. Dit is het geval van de mensen, die Onze tekenen verloochenen.
Vertel daarom deze gelijkenis opdat zij mogen nadenken.
177. Slecht is de toestand van een volk dat Onze tekenen verloochent, het handelt onjuist tegen
zichzelf.
178. Wie Allah leidt is op het rechte pad. En wie Hij laat dwalen, zal tot de verliezers behoren.
179. Voorwaar, Wij hebben menige djinn en mens geschapen wier einde de hel zal zijn. Zij hebben
harten maar begrijpen er niet mede en zij hebben ogen maar zij zien er niet mede en zij hebben oren maar zij
horen er niet mede. Zij zijn als vee, neen zij dwalen nog meer (dan dit), zij zijn de achtelozen.
180. Aan Allah behoren alle goede eigenschappen. Roept Hem daarbij aan. En laat degenen, die ten
opzichte van Zijn eigenschappen van de rechte weg afwijken, met rust. Hun zal worden vergolden naar
hetgeen zij hebben bedreven.
181. En er is onder hen die Wij hebben geschapen een volk, dat de mensen met waarheid leidt en
rechtvaardig oordeelt.
182. En degenen, die Onze tekenen verwerpen zullen Wij geleidelijk aangrijpen, op een wijze die zij niet
verwachten.
183. Ik geef hun uitstel. Mijn plan is voorzeker machtig.
184. Hebben zij er niet over nagedacht dat er in hun metgezel (Mohammed) geen krankzinnigheid is? Hij
is slechts een duidelijk waarschuwer.
185. Hebben zij het koninkrijk der hemelen en der aarde en alle dingen die Allah geschapen heeft, niet
bekeken? En dat hun termijn waarschijnlijk reeds naderbij is gekomen? In welk woord zullen zij dan daarna
geloven?
186. En wie Allah laat dwalen, voor hem kan er geen gids zijn. Hij laat dezulken in hun koppigheid
blindelings zwerven.
187. Vragen zij u omtrent het uur, wanneer het zal plaatsvinden? Zeg: "De kennis daarvan is slechts bij
mijn Heer. Niemand dan Hij kan het op zijn tijd openbaren. Het rust zwaar op de hemel en op de aarde. Het zal
slechts onverwacht tot u komen. Zij ondervragen u of gij er goed van op de hoogte zijt. Zeg: "De kennis er
van is slechts bij Allah, maar de meeste mensen weten het niet."
188. Zeg: "Ik heb buiten hetgeen Allah wil, geen macht over goed of kwaad voor mijzelf. En als ik het
onzienlijke kende zou ik een overvloed van goed hebben bemachtigd en het kwade zou mij niet hebben
gedeerd. Ik ben slechts een waarschuwer en een drager van goede tijding voor een volk dat gelooft."
189. Hij is het, Die u uit een enkele ziel heeft geschapen en daaruit haar gade maakte, opdat deze troost
in haar mocht vinden. En nadat hij haar bekend heeft, draagt zij een lichte last en gaat er mede rond. En
wanneer deze zwaar wordt, bidden zij beiden tot Allah hun Heer: "Als Gij ons een goed kind geeft, zullen wij
zeker tot de dankbaren behoren."
190. Maar als Hij hun een welgeschapen kind geeft, schrijven zij deelgenoten aan Hem toe, betreffende
hetgeen Hij hun beiden heeft gegeven. Maar Allah is verheven boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
191. Vereenzelvigen zij met Allah degenen die niets scheppen terwijl deze zelf geschapen zijn?
192. En zij kunnen anderen geen hulp verlenen noch kunnen zij zichzelf helpen.
193. En als gij hen tot leiding roept zullen zij u niet volgen. Het is gelijk of gij hen roept of zwijgt.
194. Voorwaar, degenen die gij naast Allah aanroept zijn dienaren, zoals gij. Roept hen dan aan en laat
hen u verhoren als gij waarheid spreekt.
195. Hebben zij voeten waarmede zij lopen of hebben zij handen waarmede zij vasthouden, of hebben zij
ogen waarmede zij zien of hebben zij oren waarmede zij horen? Zeg: "Roept de deelgenoten aan. Smeedt
plannen tegen mij (profeet) en geeft mij geen uitstel"
196. Waarlijk, mijn Beschermer is alleen Allah Die het Boek (de Koran) heeft geopenbaard. En Hij is de
Beschermer der goeden.
197. En zij, die gij naast Hem aanroept hebben geen macht om u te helpen noch kunnen zij zichzelf
helpen.
198. En als gij hen tot leiding uitnodigt horen zij u niet. En gij ziet hen naar u kijken maar zij zien niet.
199. Neig u tot vergiffenis en spoor tot vriendelijkheid aan en wend u van de onwetenden af.
200. En als een boze ingeving van Satan u (tot het kwade) aanspoort, zoek dan uw toevlucht bij Allah;
voorzeker, Hij is Alhorend, Alwetend.
201. Degenen die (God) vrezen, wanneer hen een boze neiging van Satan overvalt, gedenken Allah en
ziet, zij zijn ziende.
202. En hun broederen trachten hen te doen toenemen in dwaling, doch zij falen niet.
203. En wanneer gij hun geen teken brengt, zeggen zij: "Waarom verzint gij het niet? " Antwoord: "Ik
volg alleen hetgeen mij van mijn Heer wordt geopenbaard." Dit zijn de bewijzen van uw Heer en een leiding
en een barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.
204. En wanneer de Koran wordt voorgedragen, luistert er naar en weest stil, opdat u barmhartigheid
moge geschieden.
205. En gedenk uw Heer, 's morgens en 's avonds in uw gedachte met nederigheid en vrees en zonder
luidruchtigheid van spraak en behoor niet tot de onachtzamen.
206. Waarlijk, degenen die dicht bij uw Heer zijn wenden zich niet met trots van Zijn aanbidding af doch
zij verheerlijken Hem en werpen zich voor Hem neder.
|