5. Het Tafel (Al-Maidah)
Strofe drie bevat waarschijnlijk de laatste woorden van de Koran die werden gereveleerd. Geopenbaard nà de Hidjrah. Dit hoofdstuk heeft 120 strofen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O, gij die gelooft, komt uw verdragen na. Viervoetige dieren buiten die welke u zijn aangegeven, zijn u
geoorloofd; het wild is niet geoorloofd te achten terwijl gij ter bedevaart zijt. Voorwaar, Allah gebiedt wat Hij
wil.
2. O, gij die gelooft, ontheiligt de tekenen van Allah niet, noch de heilige maand, noch de offerdieren,
noch dieren met offertekens, noch degenen, die zich naar het heilige Huis begeven om genade van hun Heer
en Zijn welbehagen te zoeken. Maar wanneer gij u van uw pelgrimskleed ontdoet, moogt gij jagen. En laat de
vijandschap van een volk, omdat zij u de toegang tot de heilige Moskee verhinderen, u niet tot geweld
aansporen. En helpt elkander in deugdzaamheid en vroomheid maar helpt elkander niet in zonde en
overtreding. En vreest Allah. Waarlijk, Allah is streng in het straffen.
3. Verboden is u het gestorvene, het bloed en het varkensvlees en al waarover een andere naam dan die
van Allah is aangeroepen; hetgeen is geworgd en is doodgeslagen en hetgeen is doodgevallen of hetgeen
door de horens van dieren is gedood en hetgeen door een wild beest is aangevreten, behalve wat gij hebt
geslacht. Verder hetgeen voor afgoden is geslacht en wat gij loot door pijlen, dit is een overtreding. Heden
zullen de ongelovigen aan uw godsdienst wanhopen. Vreest dus niet hen, maar Mij. Nu heb Ik uw
godsdienst voor u vervolmaakt, Mijn gunst aan u voltooid en de Islam voor u als godsdienst gekozen. Maar
wie door honger wordt gedwongen zonder dat hij tot de zonde is geneigd, voorzeker, Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
4. Zij vragen u, wat hun geoorloofd is. Zeg: Alle goede dingen zijn u geoorloofd en hetgeen gij dieren
en roofvogels hebt geleerd terwille van de jacht, zoals Allah u heeft onderwezen. Eet dus van hetgeen zij
voor u vangen en spreekt er Allah's Naam over uit. En vreest Allah. Voorzeker, Allah is vlug in het
verrekenen.
5. Alle goede dingen zijn u deze dag geoorloofd. Het voedsel der mensen van het Boek is u geoorloofd
en uw voedsel is hun toegestaan. En geoorloofd zijn voor u kuise, gelovige vrouwen en kuise vrouwen uit
het midden dergenen, wie het Boek was gegeven vóór u, wanneer gij haar haar huwelijksgift geeft, een
geldig huwelijk aangaande en geen ontucht plegende, noch heimelijk minnaressen nemende. En wie het
geloof verwerpt, diens werk is waarlijk tevergeefs en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.
6. O, gij die gelooft, wanneer gij u opricht tot het gebed, wast uw gezicht en uw handen tot aan de
ellebogen en wrijft uw (natte) handen over uw hoofden en (wast) uw voeten tot aan de enkels. En als gij
onrein zijt, reinigt u. En als gij ziek of op reis zijt en een uwer komt van de afzondering, of gij hebt vrouwen
aangeraakt en gij vindt geen water, zoekt dan uw toevlucht tot zuivere aarde en veegt daarmede uw gezicht
en handen af. Allah wenst u niet in moeilijkheden te brengen, maar Hij wenst u te reinigen en Zijn gunst aan
u te vervolmaken, opdat gij dankbaar zult zijn.
7. En gedenkt Allah's gunst aan u en het verbond dat Hij met u sloot, toen gij zeidet: "Wij horen en wij
gehoorzamen." En vreest Allah. Voorzeker, Allah weet goed, wat in uw innerlijk is.
8. O, gij die gelooft, weest oprecht voor Allah en getuigt met rechtvaardigheid. En laat de vijandschap
van een volk u niet aansporen, om onrechtvaardig te handelen. Weest rechtvaardig, dat is dichter bij de
vroomheid en vreest Allah, voorzeker, Allah is op de hoogte van hetgeen gij doet.
9. Allah heeft degenen, die geloven en goede daden verrichten beloofd, dat zij vergiffenis en een grote
beloning zullen verkrijgen.
10. En degenen, die niet geloven en Onze tekenen verwerpen, zullen de bewoners der hel zijn.
11. O, gij die gelooft, gedenkt Allah's gunst aan u toen een volk zijn handen tegen u wilde uitsteken,
maar Hij weerhield hun handen en vreest Allah. Op Allah moeten de gelovigen zich verlaten.
12. Waarlijk Allah sloot een verbond met de kinderen Israëls en Wij verwekten twaalf leiders uit hun
midden. En Allah zeide: "Voorzeker, Ik ben met u. Indien gij het gebed houdt en de Zakaat betaalt en in Mijn
boodschappers gelooft en hen bijstaat en aan Allah's (dienst) een goede lening verstrekt, zal Ik uw zonden
van u verwijderen en u in tuinen toelaten, waar doorheen rivieren stromen. Maar wie onder u daarna dit
verwerpt, is inderdaad van het rechte pad afgedwaald."
13. En wegens hun breken van het verbond hebben Wij hen vervloekt en hun hart verhard. Zij rukken
de woorden uit hun verband en hebben een deel van hetgeen hun was vermaand, vergeten. En gij zult hen
altijd oneerlijk bevinden op enkelen na, derhalve vergeef hen en wend u van hen af. Voorzeker, Allah heeft
degenen, die goeddoen, lief.
14. En met degenen die zeggen: "Wij zijn Christenen, sloten Wij (eveneens) een verbond, maar zij
vergaten een deel van hetgeen hen was voorgehouden. Daarom deden Wij vijandschap en haat onder hen
ontstaan, tot de Dag der Opstanding. Allah zal hen weldra laten weten, wat zij deden.
15. O, mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot u gekomen, die veel van hetgeen voor u
verborgen bleef van het Boek heeft ontsluierd en veel overgeslagen. Er is van Allah inderdaad een licht en
een duidelijk Boek tot u gekomen.
16. En Allah leidt daarmede degenen die Zijn welbehagen zoeken op de paden van vrede en leidt hen uit
de duisternis tot het licht door Zijn gebod en leidt hen naar het rechte pad.
17. Voorzeker, zij lasteren God die zeggen: "De Messias, zoon van Maria, is zeker Allah." Zeg: "Wie
heeft dan macht tegen Allah, als Hij de Messias, zoon van Maria en zijn moeder en allen die op aarde zijn,
teniet wil doen?" Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en al wat daartussen is. Hij
schept wat Hij wil en Allah heeft macht over alle dingen.
18. De Joden en de Christenen zeggen: "Wij zijn Allah's kinderen en Zijn geliefden." Zeg: "Waarom
straft Hij u dan voor uw zonden? Neen, gij zijt mensen onder degenen die Hij schiep. Hij vergeeft, wie Hij wil
en Hij straft, wie Hij wil. En aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en wat daartussen is
en tot Hem is de terugkeer.
19. O, gij mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot u gekomen na een onderbreking in de reeks
van boodschappers, die u klaarheid brengt, opdat gij niet zult zeggen: "Er is geen brenger van een blijde
tijding en geen waarschuwer tot ons gekomen." Waarlijk er is een brenger van een blijde boodschap en een
waarschuwer tot u gekomen. Allah heeft macht over alle dingen.
20. En toen Mozes tot zijn volk zeide: "O, mijn volk, herinner u Allah's gunst aan u, toen Hij profeten
onder u aanstelde en u koningen aanwees en Hij u gaf, wat Hij aan niemand onder de volkeren heeft
gegeven."
21. "O, mijn volk, gaat het heilige land binnen dat Allah voor u heeft bestemd en keert het niet de rug
toe, anders zult gij verliezers worden."
22. Zij zeiden: "O, Mozes, daarin is een trots en machtig volk en wij zullen er niet binnengaan voordat zij
er uit weggaan. En indien zij er uit weggaan, zullen wij het binnentrekken."
23. Daarop zeiden twee mannen van degenen die hun Heer vreesden en wie Allah Zijn gunst had
bewezen: "Gaat de poort (van de stad) binnen, hen tegemoet - wanneer gij er eenmaal binnen zijt, dan zult gij
zeker overwinnaar worden. En stelt uw vertrouwen in Allah, als gij gelovigen zijt."
24. Zij zeiden: "O, Mozes, wij zullen er stellig niet binnengaan zolang zij er in zijn. Gaat gij en uw Heer en
strijdt - wij blijven hier zitten."
25. Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb macht over niemand dan over mijzelf en mijn broeder, maak daarom een
onderscheid tussen ons en het opstandige volk."
26. Allah zeide: "Voorzeker, dat (land) is voor hen voor veertig jaren verboden; dwalende zullen zij door
het land trekken. Bekommer u daarom niet over het ongehoorzame volk."
27. En vertel naar waarheid het verhaal van de twee zonen van Adam, toen zij een offer brachten en het
van één hunner werd aangenomen en van de ander niet. De laatstgenoemde zeide: "Ik zal u zeker doden." -
De eerste zeide: "Allah neemt alleen iets van de rechtvaardigen aan." -
28. "Als gij uw hand naar mij uitstrekt om mij te doden, zal ik mijn hand niet naar u uitstrekken, om u te
doden. Ik vrees Allah, de Heer der Werelden.
29. Ik wens, dat gij zowel met de zonde tegen mij, als met uw zonde terugkeert, zodat gij tot de bewoners
van het Vuur zult behoren, dat is de beloning der misdadigers."
30. Maar zijn kwade neiging dreef hem er toe zijn broeder te doden, dus doodde hij hem en werd een der
verliezers.
31. Toen zond Allah een raaf, die in de grond krabde, om hem te beduiden, hoe het lijk van zijn broeder
te verbergen. Hij zeide: "Ware ik maar de raaf gelijk, zodat ik het lijk van mijn broeder kon verbergen." En
toen kreeg hij berouw.
32. Deswegen schreven Wij de kinderen Israëls voor, dat wie ook een mens doodt, behalve wegens het
doden van anderen of het scheppen van wanorde in het land, het ware alsof hij het gehele mensdom had
gedood, en voor hem, die iemand het leven schenkt, alsof hij aan het gehele mensdom het leven heeft
geschonken. En voorzeker Onze boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot hen en toch - werden
daarna -velen hunner op aarde tot over treders.
33. De vergelding dergenen die oorlog tegen Allah en Zijn boodschappers voeren en er naar streven
wanorde in het land te scheppen, is slechts dat zij gedood of gekruisigd worden, of dat hun handen en hun
voeten de ene rechts en de andere links, worden afgesneden, of dat zij het land worden uitgezet. Dat zal voor
hen een schande in deze wereld zijn en in het Hiernamaals zullen zij een grote straf ontvangen.
34. Dit, met uitzondering van hen die berouw tonen, voordat gij hen in uw macht hebt. Weet derhalve,
dat Allah Vergevensgezind, Genadevol is.
35. O gij die gelooft, vreest Allah en zoekt de weg tot toenadering tot Hem en strijdt voor Zijn zaak,
opdat gij moogt slagen.
36. Voorzeker, al hadden de ongelovigen al hetgeen op aarde is en nog eens zoveel, om zich daarmede
van de straf op de Dag der Opstanding vrij te kopen, dan zou het van hen toch niet worden aanvaard; er
wacht hen een pijnlijke straf.
37. Zij zullen uit het vuur willen komen, maar zij zullen er niet kunnen uitgaan en dit zal voor hen een
blijvende straf zijn.
38. En snijdt de dief en de dievegge de hand af, als straf voor wat zij misdeden, een voorbeeldige straf
van Allah. Allah is Almachtig, Alwijs.
39. Maar degene, die na zijn overtreding berouw heeft en zich betert - Allah zal Zich gewis in
barmhartigheid tot hem wenden; voorwaar, Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
40. Weet gij niet, dat het koninkrijk der hemelen en der aarde aan Allah toebehoort? Hij straft, wie Hij wil
en Hij vergeeft, wie Hij wil en Allah heeft macht over alle dingen.
41. O gij boodschapper, laat degenen, die gemakkelijk in het ongeloof vervallen u niet verdrieten, n.l. zij
die met hun mond zeggen: "Wij geloven," maar in hun hart hebben zij niet geloofd. En onder de Joden zijn er
die naar een leugen zouden willen luisteren, dezen luisteren terwille van een ander volk dat niet tot u is
gekomen. Zij verdraaien woorden, nadat zij op hun juiste plaatsen waren gezet en zeggen: "Als u dit wordt
gegeven, neemt het dan aan, maar als het u niet wordt gegeven, past dan op." En wie Allah wenst te
beproeven, gij zult hem tegen Allah stellig niets baten. Dit zijn degenen, wier hart het Allah niet heeft
behaagd te louteren; er zal voor hen schande in deze wereld en een grote straf in het Hiernamaals zijn.
42. Zij zijn luisteraars naar leugens en verbruikers van verboden dingen. Indien zij tot u om recht komen,
spreek recht tussen hen of wend u van hen af. En indien gij u van hen afwendt kunnen zij u in het geheel
niet schaden. En indien gij rechtspreekt, richt tussen hen met rechtvaardigheid. Voorzeker, Allah heeft de
rechtvaardigen lief.
43. Hoe zullen zij u tot rechter maken wanneer zij de Torah bij zich hebben waarin Allah's oordeel is?
Toch wenden zij zich af. En zij zijn geen gelovigen.
44. Waarlijk, Wij zonden de Torah neder, waarin leiding en licht was, waarmede de profeten die
gehoorzaam waren recht spraken voor de Joden en de Rabbijnen en de wetgeleerden, omdat hun de
bewaking van Allah's Boek was opgelegd en zij waren daarvan getuigen. Vreest daarom de mensen niet,
doch vreest Mij en ruilt Mijn tekenen niet in tegen het wereldse. En wie niet rechtspreken volgens hetgeen
Allah heeft nedergezonden, zij zijn ongelovigen.
45. En Wij schreven hen daarin voor: Een leven voor een leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor,
tand om tand en (rechtvaardige) vergelding voor wonden. En hij, die van het recht hierop afziet, dit zal een
verzoening voor zijn zonden zijn en wie niet rechtspreken bij hetgeen Allah heeft nedergezonden, zijn
onrechtvaardigen.
46. En Wij deden Jezus, zoon van Maria in hun voetsporen treden, vervullende, hetgeen vóór hem in de
Torah was (geopenbaard), en Wij gaven hem het Evangelie, dat licht en leiding bevatte, bevestigende
hetgeen daarvóór in de Torah was en een leiding en een vermaning voor de godvrezenden.
47. En laat de mensen van het Evangelie richten naar hetgeen Allah daarin heeft geopenbaard en wie
niet richten naar hetgeen Allah heeft geopenbaard, zijn de overtreders.
48. En Wij hebben u het Boek (de Koran) met de waarheid geopenbaard vervullende hetgeen daarvóór
in het Boek (de Bijbel) was (verkondigd) en als bewaker daarover. Richt daarom tussen hen naar hetgeen
Allah heeft geopenbaard en volg hun boze neigingen niet tegen de waarheid die tot u is gekomen. Voor
iedereen bepaalden Wij een wet en een weg. En indien Allah had gewild zou Hij u allen tot één volk hebben
gemaakt, maar Hij wenst u te beproeven met hetgeen Hij u heeft gegeven. Wedijvert dus met elkander in
goede werken. Tot Allah zult gij allen terugkeren, dan zal Hij u datgene mededelen, waarover gij van mening
verschilt.
49. En spreek recht tussen hen naar hetgeen Allah u heeft geopenbaard en volg hun boze neigingen
niet en wees op uw hoede dat zij u niet afleiden van hetgeen Allah u heeft geopenbaard. Maar indien zij zich
afwenden, weet dan, dat Allah hen voor sommige hunner zonden wenst te treffen. En een groot aantal
mensen is inderdaad ongehoorzaam.
50. Wensen zij het oordeel van onwetendheid? En wie is een betere rechter dan Allah voor een volk dat
zekerheid van geloof bezit?
51. O, gij die gelooft, neemt de Joden en de Christenen niet tot vrienden. Zij zijn elkanders vrienden. En
wie uwer hen tot vrienden neemt, is inderdaad één hunner. Voorwaar, Allah leidt het overtredende volk niet.
52. En gij zult degenen in wier hart een ziekte is, zich tot hen zien haasten, zeggende: "Wij vrezen, dat
ons rampspoed zal overkomen." Het is echter waarschijnlijk dat Allah een overwinning of iets anders tot
stand zal brengen. Dan zullen zij berouw hebben over hetgeen zij in hun innerlijk verborgen.
53. En de gelovigen zullen zeggen: "Zijn dit degenen die met hun ernstige eden bij Allah zwoeren dat zij
waarlijk met u waren?" Hun werken zijn verloren gegaan en zij zijn verliezers geworden.
54. O, gij die gelooft, wie onder u zich van zijn godsdienst afkeert, laat hem weten, dat Allah weldra een
ander volk zal voortbrengen dat Hij zal liefhebben en die Hem zullen liefhebben vriendelijk en nederig zijnde
jegens de gelovigen en hard en streng jegens de ongelovigen. Zij zullen voor Allah's zaak strijden en het
verwijt van een berisper niet vrezen. Dit is Allah's genade; Hij schenkt deze aan wie Hij wil en Allah is
Milddadig, Alwetend.
55. Uw vrienden zijn slechts Allah en Zijn boodschapper en de gelovigen die het gebed houden en de
Zakaat betalen en aanbidden.
56. En hij, die Allah en de boodschapper en de gelovigen tot vrienden neemt (wete) dat de partij van
Allah gewis zal zegevieren.
57. O, gij die gelooft, neemt niet degenen tot vrienden die een spotternij en een spel maken van uw
godsdienst, uit de kring dergenen wie het Boek was gegeven vóór u, noch van de ongelovigen. En vreest
Allah als gij gelovigen zijt.
58. En zij die, wanneer gij tot het gebed roept het tot spotternij en spel maken. Dit komt doordat zij een
volk zijn dat niet begrijpt.
59. Zeg: "O, mensen van het Boek, gij haat ons slechts, omdat wij in Allah geloven en in hetgeen ons is
nedergezonden en in hetgeen voordien was nedergezonden of doordat de meesten van u ongehoorzaam
zijn."
60. Zeg: "Zal ik u vertellen over degenen wier straf bij Allah erger is dan dit? Dezen zijn het, die Allah
heeft vervloekt en over wie Hij Zijn toorn heeft uitgestort en van wie Hij apen, zwijnen en duivelsdienaren
heeft gemaakt. Dezen zijn inderdaad in een slechte toestand en ver van het rechte pad afgedwaald."
61. Wanneer zij tot u komen, zeggen zij: "Wij geloven," terwijl zij met ongeloof binnenkomen en er mee
heengaan en Allah weet het beste, wat zij verbergen.
62. En gij ziet velen hunner zich haasten om zonde te bedrijven en overtreding en van verboden dingen
te gebruiken. Het is inderdaad slecht, wat zij doen.
63. Waarom weerhouden hun priesters en schriftgeleerden hen niet van zondige woorden en het eten
van verboden dingen? Het is inderdaad slecht wat zij doen.
64. En de Joden zeggen: "De hand van Allah is gebonden." Hun handen zijn gebonden en zij zijn
vervloekt voor hetgeen zij zeggen. Neen, Zijn handen zijn wijd open, Hij geeft, zoals Hij wil. En hetgeen u
van uw Heer is nedergezonden zal velen hunner in opstandigheid en ongeloof doen toenemen. En Wij
hebben vijandschap en haat onder hen gezaaid tot aan de Dag der Opstanding. Telkens wanneer zij het
oorlogsvuur ontsteken, dooft Allah het en zij pogen wanorde te scheppen op aarde en Allah heeft de
onruststokers niet lief.
65. Als de mensen van het Boek hadden geloofd en rechtvaardig gehandeld, zouden Wij gewis hun
zonden hebben vergeven en hen in tuinen van zaligheid hebben toegelaten.
66. En als zij de Torah en het Evangelie en hetgeen hun van hun Heer is nedergezonden, in acht hadden
genomen, zouden zij zeker van wat boven hen is en van hetgeen onder hun voeten is, hebben gegeten.
Onder hen is een groep die matig is, maar de handelwijze van velen hunner is slecht.
67. O boodschapper, verkondig hetgeen u van uw Heer is geopenbaard en indien gij dat niet doet, dan
hebt gij Zijn boodschap niet overgebracht. Allah zal u tegen de mensen beschermen. Voorzeker, Allah leidt
het ongelovige volk niet.
68. Zeg: "O, mensen van het Boek, gij steunt op niets voordat gij de Torah en het Evangelie en hetgeen
u van uw Heer is nedergezonden, onderhoudt. En waarlijk, hetgeen u van uw Heer is nedergezonden zal
velen hunner in opstandigheid en ongeloof doen toenemen; treurt derhalve niet over het ongelovige volk.
69. Voorzeker, de gelovigen en de Joden en de Sabianen en de Christenen die in Allah en de laatste Dag
geloven en goede daden verrichten - over hen zal geen vrees komen, noch zullen zij treuren.
70. Wij hebben waarlijk een verbond met de kinderen Israëls gesloten en Wij zonden boodschappers
tot hen. Maar telkens, wanneer een boodschapper tot hen kwam met hetgeen hun hart niet wenste,
behandelden zij sommigen als leugenaars en trachtten zij sommigen te doden.
71. En zij dachten, dat er geen beproeving zou zijn, derhalve werden zig blind en doof. Doch Allah
wendde Zich in barmhartigheid tot hen; toch werden velen weer blind en doof en Allah is waakzaam over
hetgeen zij doen.
72. Zij lasteren God, die zeggen: "Waarlijk Allah, Hij is de Messias, de zoon van Maria," terwijl de
Messias zelf zeide: "O, kinderen Israëls, aanbidt Allah, Die mijn Heer en uw Heer is." Gewis, voor hem die
iets met Allah vereenzelvigt, heeft Allah de Hemel verboden en het Vuur zal zijn verblijfplaats zijn. Er is voor
de onrechtvaardigen geen helper.
73. Waarlijk zij lasteren God, die zeggen: "Allah is Eén der Drie." Er is geen God dan de enige God. En
indien zij niet ophouden met hetgeen zij beweren, zal de ongelovigen een smartelijke straf overkomen.
74. Willen zij zich dan niet tot Allah wenden en om Zijn vergiffenis vragen terwijl Allah
Vergevensgezind, Genadevol is?
75. De Messias, de zoon van Maria was slechts een boodschapper; voorzeker, alle boodschappers vóór
hem zijn heengegaan. En zijn moeder was een waarheidslievende vrouw. Zij plachten beiden voedsel tot zich
te nemen. Zie, hoe Wij de tekenen voor hen (de mensen) verduidelijken, en zie, hoe zij zich afwenden.
76. Zeg: "Aanbidt gij naast Allah datgene wat geen macht heeft u goed of kwaad te doen? En het is
Allah, Die Alhorend, Alwetend is.
77. Zeg: "O, mensen van het Boek, overdrijft uw godsdienst niet ten onrechte, noch volgt de neigingen
van een volk dat voordien afdwaalde en velen deed dwalen en van het rechte pad afweek.
78. Degenen onder de kinderen Israëls, die niet geloofden, werden door de mond van David en door Jezus de zoon van Maria, vervloekt. Dit geschiedde, omdat zij niet gehoorzaamden en plachten te
overtreden.
79. Zij plachten elkander de ongerechtigheid niet te verbieden, welke Zij begingen. Slecht is inderdaad
hetgeen zij deden.
80. Gij zult velen hunner de ongelovigen tot vrienden zien nemen. Waarlijk slecht is hetgeen zij voor
zichzelf deden zodat Allah toornig op hen is geworden en zij zullen in de straf verblijven.
81. En indien zij in Allah en deze profeet en hetgeen hem werd geopenbaard hadden geloofd, zouden zij
hen niet tot vrienden hebben genomen, doch velen hunner zijn ongehoorzaam.
82. Waarlijk, gij zult de Joden en de afgodendienaren het meest vijandig jegens de gelovigen vinden. En
gij zult degenen die zeggen: "Wij zijn Christenen" het vriendschappelijkst vinden jegens de gelovigen. Dit
is, wijl er onder hen geleerden en monniken zijn en wijl zij niet trots zijn.
83. En indien zij hetgeen deze boodschapper is geopenbaard, horen, ziet gij hun ogen vol tranen
vanwege de waarheid welke zij hebben herkend. Zij zeggen: "Onze Heer, wij geloven. Reken ons daarom
onder de getuigen."
84. "En waarom zouden wij niet in Allah en in de waarheid die tot ons is gekomen geloven en begeren
dat onze Heer ons onder de rechtvaardige mensen zou rekenen?"
85. Derhalve beloonde Allah hen voor hetgeen zij zeiden met tuinen, waardoorheen rivieren stromen.
Daarin zullen zij vertoeven en dit is de beloning voor hen die goeddoen.
86. Maar de ongelovigen die Onze tekenen verloochenen zullen de bewoners der hel zijn.
87. O, gij die gelooft, maakt de goede dingen die Allah voor u wettig heeft gemaakt, niet onwettig en
overtreedt niet. Waarlijk, Allah heeft de overtreders niet lief.
88. En eet wat goed en geoorloofd is waarvan Allah u heeft voorzien. En vreest Allah in Wie gij gelooft.
89. Allah zal u niet ter verantwoording roepen voor uw ijdele eden, maar Hij zal u ter verantwoording
roepen voor de eden welke gij in ernst aflegt. De boetedoening er voor is: tien armen te spijzigen met het
gemiddelde voedsel waarmede gij uw huisgezinnen voedt, of hen te kleden, of het vrijmaken van een slaaf.
Maar wie dat niet kan doen zal drie dagen vasten. Dit is de boete voor uw eden, wanneer gij zweert. Maar
houdt uw eden. Zo legt Allah u Zijn tekenen uit, opdat gij dankbaar moogt zijn.
90. O gij die gelooft, wijn en het hazardspel en afgoden en toverpijlen zijn niet anders dan gruwelen,
door Satan gewrocht. Vermijdt ze dus, opdat gij voorspoedig moogt zijn.
91. Voorzeker, door middel van wijn en hazardspel, wenst Satan onder u vijandschap en afgunst te
zaaien en u af te houden van het gedenken van Allah en van het gebed. Zult gij dan worden weerhouden?
92. En gehoorzaamt Allah en gehoorzaamt de boodschapper en weest op uw hoede. Maar indien gij u
afwendt, weet dan, dat op Onze boodschapper slechts het duidelijk verkondigen rust.
93. Op de gelovigen die goede werken verrichten zal geen zonde rusten voor hetgeen zij eten mits zij
Allah vrezen en geloven en goede werken doen en nogmaals vrezen en geloven en zelfs nogmaals vrezen en
goeddoen. En Allah heeft degenen die goeddoen lief.
94. O, gij gelovigen, voorzeker, Allah zal u beproeven door het wild, hetwelk uw handen of lansen
kunnen vangen, opdat Allah degenen zal onderscheiden die Hem in het verborgene vrezen. Derhalve zal
voor hen, die na deze (waarschuwing) overtreden, een pijnlijke straf zijn.
95. O, gij die gelooft, doodt geen wild, terwijl gij ter bedevaart zijt. En wie onder u het opzettelijk doodt
diens vergoeding is een huisdier gelijk aan hetgeen hij heeft gedood - twee rechtvaardige mannen onder u
zullen dat beoordelen; - hetwelk als offer naar de Kaba moet worden gebracht; of hij moet als boetedoening
(een aantal) arme mensen voeden, of een gelijk aantal dagen vasten, opdat hij het gevolg van zijn daad zal
ondergaan. Allah heeft vergeven wat voorbij is, maar wie er in terugvalt, hem zal Allah straffen. Allah is
Machtig, de Meester der vergelding.
96. De vangst uit zee en het eten ervan is wettig voor u als voorziening voor u zelf en de reizigers, doch
zolang gij ter bedevaart zijt is het wild van het land u verboden. En vreest Allah, tot Wie gij zult worden
verzameld.
97. Allah heeft de Kaaba, het onschendbare Huis tot behoud van de mensheid gemaakt, alsook de
heilige maand en het offer, en de kamelen met de halsbanden. Dit is, opdat gij zult begrijpen, dat Allah weet,
wat in de hemelen en wat op aarde is en dat Allah kennis heeft van alle dingen.
98. Weet, dat Allah streng is in het straffen en dat Allah (ook) Vergevensgezind, Genadevol is.
99. Op de boodschapper rust slechts (de plicht van) het overbrengen (der boodschap). En Allah weet,
wat gij openbaart en wat gij verbergt.
100. Zeg: "De bozen en de goeden zijn niet gelijk, ofschoon de overvloed der bozen u in verwondering
brengt. Vreest daarom Allah, o mensen van begrip, opdat gij moogt slagen.
101. O, gij die gelooft, vraagt niet naar dingen die u, als zij u zullen worden geopenbaard, zullen
mishagen; indien gij er naar vraagt terwijl de Koran wordt nedergezonden, zullen zij u worden onthuld. Allah
heeft ze achterwege gelaten. En Allah is Vergevensgezind, Verdraagzaam.
102. Vóór u stelde een volk vragen omtrent zo iets - naderhand werden zij er ongelovigen door.
103. Allah heeft geen Bahira, Saiba, Wasila of Haam verordend, maar de ongelovigen verzinnen een
leugen tegen Allah en de meesten hunner begrijpen dit niet.
104. En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Komt tot hetgeen Allah heeft geopenbaard en tot de
boodschapper," zeggen zij: "Voor ons is datgene waarin wij onze vaderen zagen geloven, voldoende." Zelfs
indien hun vaderen niets wisten en geen leiding hadden?
105. O, gij die gelooft, past op uzelf. Hij die dwaalt kan u niet schaden wanneer gij juist geleid zijt. Tot
Allah zult gij allen terugkeren, dan zal Hij u tonen wat gij gedaan hebt.
106. O, gij die gelooft, wanneer de dood één uwer nadert, ten tijde dat gij een testament maakt, zal er een
getuigenis zijn van twee uwer rechtvaardige mannen; of van twee anderen die niet van uit uw midden zijn
indien gij door het land reist en de rampspoed des doods u overvalt. Indien gij twijfelt, houdt hen na het
gebed en laat hen zweren bij Allah, zeggende: "Wij nemen hier geen waarde voor in ruil, hoewel hij een
bloedverwant is, wij verbergen Allah's getuigenis niet, wij zouden in dat geval tot de zondaars behoren."
107. Maar indien ontdekt wordt, dat de twee schuldig zijn aan zonde dan moeten twee anderen hun
plaats innemen uit het midden van degenen, tegen wie de twee eersten hebben getuigd; en de laatste twee
moeten bij Allah zweren en zeggen: "Waarlijk, ons getuigenis is oprechter dan de getuigenis van hen (de
eersten) en wij zijn geen overtreders, want dan zouden wij inderdaad tot de onrechtvaardigen behoren."
108. Dit zal hen eerder getuigenis doen afleggen naar de feiten, of hen doen vrezen, dat andere eden na
hun eden zullen worden afgelegd. En vreest Allah en luistert. En Allah leidt het ongehoorzame volk niet.
109. Gedenkt de dag, waarop Allah de boodschappers zal verzamelen en zeggen: "Hoe werd gij
aangenomen?" Zij zullen zeggen: "Wij hebben geen kennis, Gij alleen zijt de Oerkenner van het verborgene."
110. Wanneer Allah zal zeggen: "O Jezus, zoon van Maria, gedenk Mijn gunst aan u en uw moeder,
toen Ik u met de geest van heiligheid versterkte, dat gij als kind en op middelbare leeftijd tot het volk spraakt
en toen Ik u het Boek en de wijsheid en de Torah en het Evangelie onderwees en toen gij door Mijn gebod
uit klei de vorm van een vogel maakte, dan er in blies en het een vogel werd door Mijn gebod; en toen gij de
blinden en de melaatsen door Mijn gebod hebt genezen en de doden opgewekt; en toen Ik de kinderen
Israëls er van weerhield, (u te doden), toen gij met duidelijke tekenen tot hen kwaamt en degenen onder hen
die verwierpen, zeiden: "Dit is niets, dan klaarblijkelijke tovenarij."
111. "En toen Ik de discipelen bezielde om in Mij en Mijn boodschapper te geloven, zeiden zij: "Wij
geloven en getuigt Gij, dat wij ons hebben onderworpen."
112. Toen de discipelen zeiden: "O, Jezus, zoon van Maria, is uw Heer bij machte, ons een (met voedsel)
gedekte tafel van de hemel neder te zenden?", antwoordde hij: "Vreest Allah, als gij gelovigen zijt."
113. Zij zeiden: "Wij verlangen zeer, er van te mogen eten zodat ons hart gerustgesteld moge worden en
wij mogen weten dat gij de waarheid tot ons hebt gesproken en wij daarvan getuigen mogen zijn."
114. Jezus, de zoon van Maria, zeide: "O Allah, onze Heer, zend ons een (met voedsel) gedekte tafel van
de hemel neder, opdat het voor de eersten en de laatsten onzer een feest moge zijn en een teken van U en tot
onderhoud van ons, want Gij zijt de Beste der onderhouders."
115. Allah zeide: "Waarlijk, Ik zal haar (de tafel) tot u nederzenden, maar wie uwer nadien ondankbaar
wordt, zal Ik zó straffen als Ik geen ander onder de volkeren gestraft heb."
116. En wanneer Allah zal zeggen: "O Jezus, zoon van Maria, hebt gij tot de mensen gezegd:
'Beschouwt mij en mijn moeder als twee Goden naast Allah,'? zal hij antwoorden: "Heilig zijt Gij! Ik zou nooit
kunnen zeggen, waarop ik geen recht had. Indien ik het had gezegd zoudt Gij het zeker hebben geweten. Gij
weet, wat in mijn innerlijk is en ik weet niet, wat in U is. Gij zijt de Kenner van het onzienlijke.
117. Ik zeide niets tot hen, dan hetgeen Gij mij hebt geboden: "Aanbidt Allah, mijn Heer en uw Heer."
En ik was getuige van hen, zolang ik in hun midden verbleef, maar nadat Gij mij deedt sterven, waart Gij de
Bewaker over hen en Gij zijt Getuige van alle dingen.
118. Indien Gij hen straft, zijn zij Uw dienaren en indien Gij hen vergeeft, zijt Gij zeker de Almachtige, de
Alwijze.
119. Allah zal zeggen: "Dit is een dag waarop waarachtigheid de waarachtigen zal baten. Voor hen zijn
tuinen, waar doorheen rivieren stromen; zij zullen daarin voor eeuwig vertoeven." Allah heeft behagen in
hen en zij hebben behagen in Hem, dit is de grote zegepraal.
120. Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en wat daartussen is en Hij heeft macht
over alle dingen.
|