11. Hoed (Hud)
Geopenbaard vóór de Hidjrah. Dit hoofdstuk heeft 123 strofen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Raa. Dit is een Boek, waarvan de verzen onherroepelijk zijn gemaakt en bovendien zijn zij in
bijzonderheden uitgelegd, door de Alwijze, de Alwetende.
2. (Daarom) aanbidt slechts Allah. Voorzeker, ik (Mohammed) ben voor u een waarschuwer en drager
van blijde tijdingen van Hem.
3. En vraagt vergiffenis aan uw Heer en wendt u tot Hem, Hij zal u voor een vastgestelde periode van
het goede voorzien. En Hij schenkt Zijn genade aan ieder die zich hiervoor verdienstelijk maakt. En als gij u
afwendt dan vrees ik, voorzeker, voor u de straf van de grote Dag.
4. Uw terugkeer is tot Allah en Hij heeft macht over alle dingen.
5. Let op, zij verbergen hun vijandschap voor Hem in hun innerlijk. Ja, wanneer zij zich met hun kleding
bedekken, weet Hij wat zij verbergen en wat zij tonen. Voorzeker, Hij weet goed wat in het innerlijk is.
6. En er is geen schepsel dat op aarde kruipt, of zijn voorziening berust bij Allah, Hij kent zijn tehuis en
zijn verblijfplaats. Alles staat in een duidelijk Boek.
7. En Hij is het, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep en Zijn troon rustte op water, opdat
Hij u moge beproeven wiens gedrag het beste is. En indien gij (Profeet) zegt: "Voorzeker, gij zult na de dood
worden opgewekt," zullen de ongelovigen zeggen: "Dit is niets dan een zuiver bedrog."
8. En als Wij hun straf tot een bepaalde tijd uitstellen, zeggen zij: "Wie weerhoudt haar?" Ziet toe! de
dag waarop zij over hen komt zal niemand haar kunnen afwenden, en hetgeen zij plachten te bespotten zal op
hen nederkomen.
9. Wanneer Wij de mens Onze barmhartigheid doen smaken en deze daarna van hem wegnemen, wordt
hij voorwaar wanhopig en ondankbaar.
10. En als Wij, nadat tegenspoed hem heeft geraakt, voorspoed doen smaken, zal hij voorzeker zeggen:
"De rampspoed is van mij geweken." Ziet! hij wordt jubelend en aanmatigend.
11. Maar degenen die geduldig zijn en goede werken verrichten, zullen vergiffenis en een grote
beloning ontvangen.
12. (Zij verbeelden zich dat) gij misschien een gedeelte van hetgeen is geopenbaard, zult opgeven; uw
hart wordt er door benauwd, omdat zij zeggen: "Waarom is er tot hem geen schat nedergezonden of waarom
is er geen engel met hem gekomen?" Voorwaar, gij zijt slechts een waarschuwer en Allah is Voogd over alle
dingen.
13. Zeggen zij: "Hij heeft dit (de Koran) verzonnen?" Antwoord: "Breng dan tien dergelijke verzonnen
hoofdstukken voort en roept buiten Allah wie gij kunt, als gij waarachtig zijt."
14. En indien zij uw (uitdaging) niet aannemen, weet dan, dat het met Allah's kennis is geopenbaard en
dat er geen God is behalve Hij. Zult gij u dan onderwerpen?
15. Wie het tegenwoordige leven en de schoonheden er van wenst, Wij zullen hen volgens hun werken
in dit leven ten volle belonen en zij zullen daarin niet tekort worden gedaan.
16. Dezen zijn degenen, die in het Hiernamaals niets dan het Vuur zullen ontvangen en hetgeen zij in dit
leven verrichtten zal teniet gaan en hetgeen zij doen is vergeefs.
17. Is hij dan (aan hen gelijk), die een duidelijk bewijs van zijn Heer bezit en wie een groot getuige van
Hem volgt, en die voorafgegaan is door het Boek van Mozes, als richtsnoer en tot barmhartigheid? Dezen
geloven in hem. En wie van de volkeren hem verwerpt, het Vuur zal zijn bestemming zijn. Koester dus geen
twijfel daaromtrent. Voorzeker dit is de waarheid van uw Heer, maar de meeste mensen willen niet geloven.
18. En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen tegen Allah smeedt? Zulken zullen voor hun Heer
worden gebracht en de getuigen zullen zeggen: "Dezen zijn degenen die tegen hun Heer logen." Ziet toe! de
vloek van Allah rust op de onrechtvaardigen,
19. Die van het pad van Allah afleiden, het krom wensend. En zij geloven niet in het Hiernamaals.
20. Dezen kunnen in de wereld de straf niet ontvluchten, noch hebben zij enige vrienden naast Allah.
De straf zal voor hen worden verdubbeld. Zij deden geen moeite om te horen, of te zien.
21. Dezen zijn het, die hun ziel hebben te kort gedaan en hetgeen zij verzinnen, zal falen.
22. Zij zijn ongetwijfeld degenen, die in het Hiernamaals de grootste verliezers zullen zijn.
23. Voorwaar, die geloven en goede werken verrichten en die hun Heer gehoorzamen, zijn de bewoners
van de Hemel, waarin zij zullen vertoeven.
24. Het geval van de beide partijen is als de blinde en de dove, de ziende en de horende. Staat het geval
van beiden gelijk? Wilt gij dan geen lering (hieruit) trekken?
25. Wij zonden Noach tot zijn volk zeggende: "Waarlijk, ik ben voor u een duidelijke waarschuwer,
26. Dat gij niemand dan Allah zult aanbidden. Anders vrees ik voor u de straf van een pijnlijke dag."
27. De leiders der ongelovigen onder zijn volk antwoordden: "Wij zien in u slechts een man zoals wij en
wij zien dat niemand u heeft gevolgd, behalve de minsten en de eenvoudigen van geest onder ons. En wij
zien u niet uitmunten boven ons; neen, wij geloven dat gij een leugenaar zijt."
28. Hij (Noach) zeide: "O, mijn volk, zeg mij, als ik mij op een duidelijk bewijs van mijn Heer beroep en
Hij mij grote barmhartigheid heeft geschonken, die voor u duister is gemaakt, moeten wij u dit opdringen,
terwijl gij er afkerig van zijt?"
29. "O, mijn volk, ik vraag u er geen geld voor. Mijn beloning is alleen bij Allah. En ik wil de gelovigen
niet verdrijven, zij zullen voorzeker hun Heer ontmoeten. Maar ik beschouw u als een volk, dat onwetend
handelt."
30. "O, mijn volk, wie zou mij tegen Allah helpen als ik hen zou verdrijven? Wilt gij dan geen lering
hieruit trekken?"
31. "En ik zeg u niet: 'Ik bezit de schatten van Allah', noch ken ik het onzienlijke, noch zeg ik: 'Ik ben een
engel'." "Noch zeg ik over degenen, die gij minacht dat Allah hun geen goeds zal schenken. Allah weet het
best, wat in hun innerlijk is. Anders zou ik zeker tot de onrechtvaardigen behoren."
32. Zij antwoordden: "O Noach, gij hebt inderdaad met ons getwist en veel getwist, breng ons nu de
straf waarmede gij ons hebt gedreigd, als gij waarachtig zijt."
33. Hij zeide: "Alleen Allah zal deze over u brengen als Hij wil, en gij kunt niets verijdelen."
34. "En als ik u raad geef zal mijn raad u niet baten als Allah u wenst te vernietigen. Hij is uw Heer en tot
Hem zult gij worden teruggebracht."
35. Zeggen zij: "Hij heeft het verzonnen?" Zeg: "Als ik het heb verzonnen, zal mijn zonde op mij rusten
doch ik heb niets uitstaande met hetgeen gij begaat."
36. En er werd aan Noach geopenbaard: "Niemand onder uw volk zal geloven, dan degenen die reeds
hebben geloofd; treur daarom niet over hetgeen zij doen.
37. En bouw de ark voor Onze ogen en volgens Onze voorschriften op. En roep Mij omtrent de
onrechtvaardigen niet aan. Zij zullen zeker worden verdronken.''
38. En hij was de ark aan het bouwen en steeds wanneer de leiders van zijn volk hem voorbijgingen,
bespotten zij hem. Hij zeide: "Als gij ons bespot, zullen wij u (later) bespotten zoals gij (ons) nu doet,
39. Dan zult gij weten wie het is, over wie een vernederende straf komt en op wie een blijvende straf zal
rusten.
40. Toen Ons gebod kwam en de bronnen der aarde spoten, zeiden Wij: "Scheept twee paar van alles in,
en uw familie - met uitzondering van degenen, tegen wie het woord reeds is uitgegaan - en de gelovigen." En
met hem geloofden slechts weinigen.
41. En hij (Noach) zeide: "Scheept u in. In naam van Allah zij haar vaart en haar ankeren. Mijn Heer is
voorzeker Vergevensgezind, Genadevol."
42. En zij bewoog zich met hen op golven als bergen voort. En Noach riep tot zijn zoon, die zich afzijdig
hield: "O mijn zoon, scheep u met ons in en wees niet met de ongelovigen."
43. Hij antwoordde: "Ik zal mijn toevlucht weldra op een berg zoeken, die mij tegen het water zal
beschermen." Hij antwoordde: "Er is deze dag geen beschermer tegen het gebod van Allah, met uitzondering
van degenen wie Hij barmhartigheid toont." En een golf kwam tussen beiden, hij behoorde tot de
drenkelingen.
44. En er werd gezegd: " O, aarde, slok op uw water en o, hemel, houd op (met regenen)." En het water
werd tot zakken gebracht en het gebod was vervuld. En de Ark kwam op (de berg) Al-Djoedie te rusten. En
er werd gezegd: "Vervloekt zij het onrechtvaardige volk."
45. En Noach riep zijn Heer aan en zeide: "Mijn Heer, mijn zoon is voorwaar van mijn familie en Uw
belofte is voorzeker waar en Gij zijt de Rechter der rechters."
46. Hij (God) zeide: "O, Noach, hij behoort niet tot uw gezin omdat zijn daden niet goed zijn; daarom
vraag Mij niet over hetgeen waarvan gij geen kennis bezit. Ik geef u raad om niet tot de onwetenden te
behoren."
47. Hij zeide: "Mijn Heer, ik zoek mijn toevlucht tot U om niet te vragen waar ik geen kennis van heb. En
indien Gij mij niet vergeeft noch mij barmhartigheid betoont, zal ik onder de verliezers zijn."
48. En er werd gezegd: "O Noach, daal dan af (uit de ark) met Onze vrede en met zegeningen over u en
over de volkeren die met u zijn. En er zullen andere volkeren zijn wie Wij een (aardse) voorziening zullen
schenken, daarna zal een pijnlijke straf van Ons hen raken."
49. Dit zijn de mededelingen van het onzienlijke die Wij u openbaren, welke gij noch uw volk voorheen
kende. Wees geduldig, waarlijk het einde is voor de godvrezenden."
50. En tot de Aad zeide hun broeder Hoed: "O, mijn volk, aanbid Allah. Gij hebt geen God naast Hem.
Gij verzint slechts leugens."
51. "O, mijn volk, ik vraag van u geen beloning hiervoor; mijn beloning is alleen bij Hem, Die mij schiep.
Wilt gij dan niet begrijpen?"
52. "En o, mijn volk, vraag vergiffenis van uw Heer, wend u daarna tot Hem, Hij zal wolken die
regelmatig regen nedergieten over u zenden en kracht bij uw kracht voegen. En wend u niet af als
schuldigen."
53. Zij zeiden: "O Hoed, gij hebt ons geen enkel duidelijk bewijs gebracht en wij zullen onze Goden niet
in de steek laten, om hetgeen gij zegt noch zullen wij u geloven."
54. "Wij kunnen alleen zeggen dat sommige onzer Goden u met kwaad hebben bezocht." Hij
antwoordde: "Voorzeker, ik roep Allah tot getuige en getuigt gij ook, dat ik niets met uw afgoden uitstaande
heb."
55. "Smeedt daarom allen buiten Hem plannen tegen mij en geeft mij geen uitstel."
56. "Ik heb voorzeker mijn vertrouwen in Allah gesteld, Die mijn Heer en uw Heer is. Er is geen
schepsel, dat zich op aarde beweegt, of Hij houdt het in Zijn macht. Voorzeker, mijn Heer is op het rechte
pad."
57. "Indien gij u afwendt, dan heb ik u hetgeen waarmede ik tot u ben gezonden medegedeeld, en mijn
Heer zal een ander volk uw plaats doen innemen. Gij kunt Hem in het geheel niet deren. Voorzeker, mijn Heer
is Bewaker over alle dingen."
58. En toen Ons gebod kwam, redden Wij Hoed en de gelovigen met hem, door Onze barmhartigheid. En
Wij bevrijdden hen van een zware foltering.
59. En dezen waren de Aad. Zij verloochenden de tekenen van hun Heer en gehoorzaamden Zijn
boodschappers niet en volgden het bevel van elke opstandige vijand op.
60. En er werd een vloek op hen gelegd in deze wereld en op de dag der Opstanding. Ziet! de Aad
verwierpen hun Heer. Ziet! vervloekt zij de Aad, het volk van Hoed.
61. En tot de Samoed zeide hun broeder Salih: "O, mijn volk, aanbid Allah; gij hebt geen God naast Hem.
Hij wekte u op vanuit de aarde en vestigde u er. Vraagt vergiffenis aan Hem en bekeert u tot Hem. Voorwaar,
mijn Heer is nabij, Verhorende."
62. Zij zeiden: "O Salih, gij waart onze hoop. Verbiedt gij ons datgene te aanbidden wat onze vaderen
aanbaden? En wij zijn voorzeker in verontrustende twijfel over hetgeen, waartoe gij ons roept."
63. Hij zeide: "O, mijn volk, zeg mij, als ik een duidelijk bewijs van mijn Heer heb ontvangen en Hij mij
barmhartigheid heeft geschonken, wie zal mij dan naast Allah helpen als ik Hem niet gehoorzaam? Gij zult
slechts tot mijn ondergang bijdragen."
64. "En o, mijn volk, dit is de kamelin van Allah als teken voor u; laat haar daarom met rust opdat zij zich
(in vrijheid) op Allah's aarde moge voeden en doe haar geen kwaad, anders zal de eerste de beste straf u
treffen."
65. Maar zij verlamden haar; toen zeide hij (Salih): "Vermaakt u voor drie dagen in uw huizen. Dit is een
belofte die niet geloochend kan worden."
66. En toen Ons gebod kwam, redden Wij Salih en met hem de gelovigen door Onze barmhartigheid en
Wij redden hen van de schande van die dag. Voorzeker, uw Heer is Sterk, Almachtig.
67. De straf achterhaalde degenen die kwaad hadden gesticht en zij lagen uitgestrekt in hun huizen,
68. Alsof zij er nooit in hadden gewoond. Ziet! de Samoed verwierpen hun Heer; ziet! vervloekt zij de
Samoed.
69. En voorzeker Onze boodschappers kwamen met blijde tijdingen tot Abraham. Zij zeiden: "Vrede zij
met u." Hij antwoordde: "Vrede zij met u" en terstond bracht hij een gebraden kalf.
70. Maar toen hij zag dat hun handen er zich niet naar uitstrekten, vond bij hen vreemd en vreesde hen.
Zij zeiden: "Vrees niet, want wij zijn tot het volk van Lot gezonden."
71. En zijn vrouw stond er bij en verwonderde zich, waarop Wij haar de blijde tijding van de geboorte
van Izaak gaven en na Izaak van Jacob.
72. Zij zeide: "O wonder! Zal ik een kind baren nu ik een oude vrouw ben en deze mijn echtgenoot een
oude man is? Dit is inderdaad iets wonderbaarlijks."
73. Zij zeiden: "Verwondert gij u over Allah's gebod? De barmhartigheid van Allah en Zijn zegeningen
zijn over u, o bewoners van dit huis. Voorzeker, Hij is Geprezen, Glorierijk."
74. En toen de vrees Abraham verliet en de blijde tijding tot hem kwam, begon hij met ons over het volk
van Lot te redetwisten.
75. Abraham was inderdaad verdraagzaam, zachtmoedig en wendde zich dikwijls (tot God).
76. "O Abraham, wend u hiervan af. Het gebod van uw Heer is uitgegaan en een onafwendbare straf
komt over hen."
77. En toen Onze boodschappers tot Lot kwamen was hij verdrietig en voelde zich bezwaard om hen en
zeide: "Dit is een moeilijke dag."
78. Zijn volk kwam haastig naar hem toe. Ook voordien plachten zij kwaad te doen. Hij (Lot) zeide: "O,
mijn volk, dit zijn mijn dochters, zij zijn te rein voor u. Vrees daarom Allah en onteer mij niet wegens mijn
gasten. Is er onder u geen weldenkend man?"
79. Zij antwoordden: "Gij weet wel, dat wij geen recht hebben op uw dochters en gij weet ook, wat wij
wensen."
80. Hij zeide: "Ach, had ik slechts de macht u weerstand te kunnen bieden of tot een machtige steun
toevlucht te nemen."
81. Zij (de boodschappers) zeiden: "O Lot, Wij zijn de boodschappers van uw Heer, zij zullen u stellig
niet bereiken. Vertrek met uw familie gedurende de nacht, laat niemand uwer omkijken dan uw vrouw. Zeker
zal haar overkomen wat hun gaat overkomen. Voorwaar, de vastgestelde tijd is de ochtendstond. Is de
morgen niet nabij?"
82. Toen Ons gebod kwam, keerden Wij die stad ondersteboven en Wij deden er brokken klei laag
boven laag op regenen;
83. Die volgens de verordening van uw Heer waren gemerkt. En zulk een straf is niet ver verwijderd van
de onrechtvaardigen.
84. En tot Midian zeide hun broeder Shoaib: "O mijn volk, aanbid Allah. Gij hebt geen andere God, dan
Hem. En geef geen korte maat of licht gewicht. Ik zie u in voorspoed en ik vrees voor u de straf van een alles
omvattende dag."
85. "En o, mijn volk, geef volle maat en juist gewicht met rechtvaardigheid en bedrieg de mensen niet
met hun goederen noch sticht onheil op aarde."
86. "Hetgeen Allah u heeft toebedeeld, is beter voor u als gij gelovigen zijt. En ik ben geen bewaker
over u."
87. Zij antwoordden: "O Shoaib, beveelt uw gebed, dat wij hetgeen onze vaderen aanbaden, zouden
verlaten of dat wij zouden ophouden met ons eigendom te doen wat wij willen? Gij zijt inderdaad verstandig,
recht geleid."
88. Hij zeide: "O mijn volk, wat meent gij indien ik een duidelijk bewijs van mijn Heer heb en Hij mij een
goede voorziening heeft geschonken? En ik wil niet, in tegenstelling tot u, mijzelf veroorloven, hetgeen ik u
verbied. Ik wil alleen, voor zover ik kan, een verbetering aanbrengen. Alleen door Allah ben ik hiertoe in
staat. In Hem vertrouw ik en tot Hem wend ik mij."
89. "O, mijn volk, laat vijandigheid jegens mij u niet er toe leiden, dat hetzelfde u overkome als hetgeen
het volk van Noach of het volk van Hoed of het volk van Salih overkwam; en het volk van Lot is niet ver van
u."
90. "En zoek vergiffenis van uw Heer en bekeer u tot Hem. Voorwaar, mijn Heer is Genadig, Liefdevol."
91. Zij antwoordden: "O, Shoaib, wij begrijpen niet veel van hetgeen gij zegt en wij zien voorzeker, dat
gij zwak zijt tegenover ons. Was het niet, om uw gezin, wij zouden u zeker stenigen, want gij zijt niet in
aanzien bij ons."
92. Hij zeide: "O, mijn volk, is mijn gezin waardiger bij u dan Allah? En gij hebt Hem als waardeloos
verworpen. Voorzeker, mijn Heer omvat al hetgeen gij doet."
93. "En o, mijn volk, handel op uw wijze, ik handel op de mijne. Gij zult weldra te weten komen over wie
een vernederende straf komt en wie een leugenaar is. En wacht af, ik wacht gewis met u."
94. En toen Ons gebod kwam, redden Wij Shoaib en met hem de gelovigen door Onze barmhartigheid
en kastijding greep de onrechtvaardigen zodat zij uitgestrekt in hun huizen lagen,
95. Alsof zij er nooit hadden gewoond. Ziet! het volk van Midian is vervloekt, zoals Samoed was
vervloekt.
96. Wij zonden Mozes voorzeker met Onze tekenen en duidelijk gezag,
97. Naar Pharao en zijn leiders, zij volgden het gebod van Pharao maar het gebod van Pharao was in het
geheel niet verstandig.
98. Hij zal op de Dag der Opstanding voor zijn volk uitgaan en hen naar het Vuur leiden. En slecht is de
plaats die wordt bereikt.
99. En er werd hun in dit leven en op de Dag der Opstanding een vloek opgelegd. Slecht is de gave,
die zal worden gegeven.
100. Dit zijn de tijdingen over de steden die Wij u verhalen. Sommige er van bleven staan en andere
werden weggevaagd.
101. En Wij deden hun geen onrecht maar zij deden zichzelf onrecht aan. En hun goden, die zij naast
Allah aanriepen, baatten hen in het geheel niet toen het gebod van uw Heer kwam; zij voegden hun slechts
verderf toe.
102. Zo is de greep van uw Heer, wanneer Hij de steden grijpt, terwijl zij kwaad verrichten. Voorzeker,
Zijn greep is smartelijk en hard.
103. Hierin is gewis een teken voor hem die de straf van het Hiernamaals vreest. Dat is een dag waarop
de mensheid zal worden verzameld en dat is een dag waarvan men getuige zal zijn.
104. En Wij stellen het slechts voor een bepaalde tijd uit.
105. De dag, waarop het komt, zal geen ziel zonder Zijn toestemming spreken; dan zullen sommigen
hunner ongelukkig en anderen gelukkig zijn.
106. Degenen dan, die ongelukkig zullen zijn, zullen in het Vuur zijn waarin zij zullen zuchten en
steunen;
107. En er, zolang de Hemelen en de Aarde bestaan in vertoeven, met uitzondering van hetgeen uw
Heer moge behagen. Zeker, uw Heer brengt teweeg wat Hij wil.
108. Maar degenen, die gelukkig zullen blijken te zijn, zullen in de Hemel vertoeven, zolang de Hemelen
en de Aarde bestaan, met uitzondering van hetgeen uw Heer moge behagen, een gave, die niet zal worden
afgesneden.
109. Wees dus niet in twijfel, omtrent hetgeen deze mensen aanbidden: zij aanbidden slechts, zoals hun
vaderen voorheen aanbaden en Wij zullen hun voorzeker hetgeen hen toekomt ten volle en onverminderd
geven.
110. En Wij gaven Mozes voorzeker het Boek, maar men werd er oneens over; en ware het niet door een
woord dat reeds van uw Heer was uitgegaan de zaak zou voorzeker voor hen zijn beslist; en waarlijk zij zijn er
in een verontrustende twijfel over.
111. En uw Heer zal hen allen naar hun werken ten volle vergelden. Hij is wel op de hoogte van hetgeen
zij doen.
112. Blijf daarom standvastig zoals u is bevolen en ook degenen, die zich met u hebben bekeerd en
overtreedt de grenzen niet, want Hij ziet voorzeker, wat gij doet.
113. En neig u niet tot de onrechtvaardigen, anders zal het Vuur ook u aanraken en gij zult naast Allah
geen vrienden hebben noch zult gij worden geholpen.
114. Houd het gebed aan de twee uitersten van de dag en gedurende de eerste uren van de nacht.
Voorzeker, goede werken verdrijven kwade werken. Dit is een aanmaning voor degenen die er lering uit
trekken.
115. En wees standvastig, voorzeker, Allah doet het loon der rechtvaardigen niet verloren gaan.
116. Waarom waren er onder de geslachten die vóór u waren dan geen verstandige mensen, die het
verderf op aarde konden verhinderen op enkelen na, die Wij uit hun midden redden? Maar de
onrechtvaardigen volgden datgene waarin hun overvloed werd verleend en zij waren schuldig.
117. Uw Heer zal de steden niet onrechtvaardig vernietigen, terwijl de bewoners er van oprecht zijn.
118. En indien uw Heer had gewild, zou Hij het mensdom voorzeker tot één volk hebben gemaakt, maar
zij zullen blijven verschillen.
119. Met uitzondering van degenen, die uw Heer barmhartigheid heeft betoond - hiervoor heeft Hij hen
geschapen - maar het woord van uw Heer: "Voorwaar Ik zal de hel met djinn en mensen allen tezamen
vullen," is vervuld.
120. En de tijdingen der boodschappers verhalen Wij u om daardoor uw hart te versterken. Hierdoor is
de waarheid en een vermaning en een les voor de gelovigen tot u gekomen.
121. En zeg tot degenen die niet geloven: "Handelt naar uw vermogen, wij handelen ook."
122. "En wacht af, wij wachten ook."
123. En aan Allah behoren de geheimen van de hemelen en de aarde en naar Hem zal het geheel worden
teruggebracht. Aanbid Hem daarom en leg uw vertrouwen in Hem. En uw Heer is niet onachtzaam over
hetgeen gij doet.
|