10. Jonas (Joenos)
Geopenbaard vóór de Hidjrah. Dit hoofdstuk heeft 109 strofen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif, Laam, Raa. Dit zijn de verzen van het Boek vol van Wijsheid.
2. Is het vreemd voor de mensen, dat Wij een man uit hun midden openbaarden: "Waarschuw het
mensdom en geef blijde tijding aan degenen die geloven, dat zij een ware rang bij hun Heer zullen hebben"?
De ongelovigen zeggen: "Voorzeker, deze is een openlijke tovenaar."
3. Voorwaar, Allah is uw Heer, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep, en Hij zette Zich op
de troon, alles regelend. Er is geen bemiddelaar, dan met Zijn goedkeuring. Dit is Allah, uw Heer, aanbidt
Hem daarom. Wilt gij dan geen lering trekken?
4. Tot Hem is uw aller terugkeer, dit is de ware belofte van uw Heer. Voorzeker, Hij begint de schepping,
daarna zet Hij haar voort, opdat Hij degenen die geloven en goede werken doen met rechtvaardigheid moge
belonen. En de ongelovigen zullen een drank van kokend water en een pijnlijke straf ontvangen, daar zij (de
waarheid) verwierpen.
5. Hij is het, Die de zon tot een stralend licht maakte en de maan tot een helder licht en er stadia voor
verordende, zodat gij het getal der jaren en het berekenen (van de tijd) mocht kennen. Allah heeft dit niet
dan in waarheid geschapen. Hij zet de tekenen uiteen voor een volk, dat wil weten.
6. Voorwaar, in de wisseling van dag en nacht en in al hetgeen Allah in de hemelen en op aarde heeft
geschapen zijn er tekenen voor een godvrezend volk.
7. Voorzeker, die niet uitzien naar de ontmoeting met Ons en die met het leven dezer wereld tevreden zijn
en er voldoening in vinden en degenen, die onoplettend op Onze tekenen zijn,
8. Dezen zijn het, wier verblijfplaats het Vuur is, voor hetgeen zij verdienen.
9. Maar degenen die geloven en goede werken doen, hun Heer zal hen wegens hun geloof leiden.
Rivieren zullen voor hen stromen in de tuinen der zaligheid.
10. Hun aanroep daarin zal zijn: "Heilig zijt Gij, O Allah!" en hun groet "Vrede". En het einde van hun
aanroep zal zijn: "Alle lof komt Allah toe, de Heer der Werelden."
11. En indien Allah het boze voor de mensen zou verhaasten, zoals Hij voor hen het goede verhaast,
zou hun tijd reeds gekomen zijn. Maar Wij laten degenen die niet naar de ontmoeting met Ons uitzien, in
opstand, blindelings dwalen.
12. En wanneer de mens een moeilijkheid overkomt, bidt hij tot Ons, op zijn zijde liggende, of zittende, of
staande, maar wanneer Wij zijn last van hem hebben verwijderd, gaat hij zijn gang, alsof hij Ons nooit vóór
de verwijdering van zijn moeilijkheid had aangeroepen. Zo werd in de ogen der buitensporigen
schoonschijnend gemaakt, wat zij deden.
13. En Wij vernietigden de geslachten die vóór u bestonden toen zij kwaad verrichtten en er kwamen tot
hen boodschappers met duidelijke tekenen, maar zij wilden niet geloven. Zo vergelden Wij het schuldige
volk.
14. En na hen hebben Wij u tot stedehouders op aarde gesteld, opdat Wij zien, hoe gij zoudt handelen.
15. En wanneer hun Onze duidelijke tekenen worden voorgedragen, zeggen degenen, die niet naar de
ontmoeting met Ons uitzien: "Breng een andere Koran dan deze, of verander hem." Zeg: "Het staat niet aan
mij, hem te veranderen uit mijzelf. Ik volg slechts hetgeen mij is geopenbaard. Voorzeker, ik vrees, als ik mijn
Heer niet gehoorzaam, de straf van de grote Dag."
16. Zeg: "Als Allah het zo had gewild, zou ik u niet hebben voorgedragen (de Koran), noch zou Hij u
deze bekend hebben gemaakt. Voorzeker, ik heb voordien een heel leven onder u doorgebracht. Wilt gij dan
niet begrijpen?
17. Wie is dan onrechtvaardiger, hij, die een leugen over Allah spreekt, of die Zijn tekenen verloochent?
Voorzeker, de schuldigen zullen nooit slagen.
18. En zij bidden buiten Allah om tot datgene wat hen schaden noch baten kan en zij zeggen: "Dezen
zijn onze bemiddelaars bij Allah." Zeg: "Wilt gij Allah over iets, dat Hij in de hemelen of op aarde nog niet
zou kennen, inlichten?" Heilig is Hij en hoog verheven boven al hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
19. En het mensdom was slechts één gemeenschap, daarna verschilden zij en ware het Woord van uw
Heer niet uitgegaan, voorzeker zou er over hun geschil beslist zijn.
20. En zij zeggen: "Waarom is er geen teken van zijn Heer tot hem (de profeet) nedergezonden?" Zeg:
"Het onzienlijke behoort alleen Allah toe. Wacht, ik ben met u onder de wachtenden."
21. En wanneer Wij mensen barmhartigheid doen smaken nadat tegenspoed hen overviel, zie! zij
beginnen tegen Onze tekenen plannen te smeden. Zeg: "Allah is vlugger in het maken van plannen."
Voorzeker Onze boodschappers schrijven al hetgeen gij verzint op.
22. Hij is het, Die u in staat stelt door het land en op zee te reizen, totdat, wanneer gij op de schepen zijt
en zij met een mooie bries varen en (de opvarenden) er zich in verheugen, hen een geweldige wind
achterhaalt en de golven van alle zijden over hen komen en zij overtuigd zijn dat zij verloren zijn; dan roepen
zij Allah in oprechte aanbidding aan: "Als Gij ons hiervan redt, zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."
23. Maar wanneer Hij hen heeft gered, ziet, beginnen zij ten onrechte een opstand in het land te
ontketenen. O, gij mensen, voorzeker uw opstand keert zich slechts tegen u zelf. Thans geniet gij het
genoegen van het tegenwoordige leven. Daarna zal uw terugkeer tot Ons zijn en Wij zullen u inlichten over
hetgeen gij deedt.
24. De gelijkenis van het tegenwoordige leven is slechts als water, dat Wij uit de wolken nederzenden,
daarna groeit hierdoor het gewas van de aarde weelderig, waarvan mensen en vee eten, totdat, wanneer de
aarde haar sier ontvangt en er schoon uitziet en haar eigenaars denken, dat zij er macht over bezitten, Ons
gebod bij dag of bij nacht tot haar komt, dan maken Wij haar tot een gemaaid veld, alsof er de vorige dag
niets was geweest. Zo leggen Wij de tekenen uit aan een volk, dat nadenkt.
25. En Allah roept naar het tehuis van Vrede en leidt wie Hij wil naar het rechte pad.
26. Er zal voor degenen die goede daden verrichten het goede zijn en nog meer. Zwartheid noch
schande zal hun gezicht bedekken. Dezen zullen de bewoners van het paradijs zijn, zij zullen daarin
vertoeven.
27. En degenen die boze daden verrichten, de vergelding van het kwaad zal het gelijke daaraan zijn en
de schaamte zal hen bedekken. Zij zullen niemand hebben om hen tegen Allah te beschermen. (En het zal
zijn) alsof hun gezicht met de duisternis van de nacht bedekt ware. Dezen zullen de bewoners van het Vuur
zijn, zij zullen daarin vertoeven.
28. En de Dag waarop Wij hen allen zullen verzamelen, zullen Wij tot de afgodendienaren zeggen: "Blijft
ter plaatse, gij en uw deelgenoten." Daarna zullen Wij hen ver van elkander scheiden en hun deelgenoten
zullen zeggen: "Voorzeker gij placht ons niet te aanbidden."
29. "Allah is nu toereikend als Getuige tussen u en ons. Wij waren zeker van uw aanbidden onbewust."
30. Daarna zal iedere ziel ondervinden wat zij heeft gedaan. En zij zullen tot Allah, hun ware Meester
worden teruggebracht en al hetgeen zij plachten te verzinnen zal verloren gaan.
31. Zeg: "Wie voorziet u van voedsel van de hemel en de aarde? Of wie is het, die macht heeft over de
oren en de ogen? En wie brengt de levenden uit de doden en de doden uit de levenden voort? En wie
bestuurt het al?" Zij zullen zeggen: "Allah." Zeg: "Wilt gij dan niet Zijn bescherming zoeken?"
32. Zo is Allah, uw ware Heer. Wat is er buiten de waarheid anders, dan dwaling? Waarheen wordt gij
dan afgewend?
33. Zo is het woord van uw Heer bewaarheid tegen degenen, die overtraden omdat zij niet geloofden.
34. Zeg: "Is er één uwer afgoden die de schepping voortbrengt en deze daarna voortzet?" Zeg: "Allah
is het, Die de schepping voortbrengt, en deze voortzet. Hoe zijt gij dan afgewend?"
35. Zeg: "Is er één uwer afgoden, die tot de waarheid leidt?" Zeg: "Allah is het, Die tot de waarheid
leidt. Is daarom Hij, Die tot de waarheid leidt waardiger om te worden gevolgd, ofwel hij, die zelf de weg niet
vindt, tenzij hij wordt geleid? Wat is er met u? Hoe oordeelt gij?"
36. En de meesten hunner volgen niets dan vermoeden. Voorzeker vermoeden baat niet tegen de
waarheid. Waarlijk, AIlah weet goed wat zij doen.
37. En deze Koran kon door niemand buiten Allah worden voortgebracht. Integendeel, hij is de
vervulling van datgene wat er vóór was en is een uiteenzetting van de Wet door de Heer der Werelden,
daaraan is geen twijfel.
38. Of zeggen zij: "Hij (de profeet) heeft het verzonnen"? Zeg: "Brengt dan een hieraan gelijke Soerah
voort en roept buiten Allah wie gij kunt (om hulp aan), als gij waarachtig zijt."
39. Neen, zij loochenen datgene waarvan zij de kennis niet konden omvatten, noch is de uiteindelijke
betekenis er van tot hen gekomen. Zo deden ook degenen, die vóór hen waren. Maar ziet, wat het einde was
van de overtreders.
40. En er zijn sommigen onder hen die er in geloven en er zijn sommigen onder hen die er niet in geloven
en uw Heer kent de onruststokers goed.
41. En indien zij u van leugen besehuldigen, zeg dan: "Aan mij mijn werk en aan u uw werk. Gij hebt
niets uitstaande met hetgeen ik doe noch heb ik iets uitstaande met hetgeen gij doet."
42. En er zijn sommigen onder hen die naar u luisteren. Maar kunt gij de doven doen horen, zelfs al
willen zij niet begrijpen?
43. En er zijn sommigen onder hen die naar u kijken. Maar kunt gij de blinden leiden, zelfs al willen zij
niet zien?
44. Voorzeker, Allah doet de mensen in het geheel geen onrecht aan, maar de mensen doen hun eigen
ziel onrecht aan.
45. En de Dag, waarop Hij hen zal verzamelen, zal het hun toeschijnen, alsof zig slechts een uur van een
dag (in de wereld) hadden vertoefd. Zij zullen elkander herkennen. Verliezers zijn zeker degenen die de
ontmoeting met Allah loochenen en geen leiding willen volgen.
46. En als Wij u sommige der dingen, waarmede Wij hen hebben bedreigd, tonen, of als Wij u doen
sterven, dan is tot Ons hun terugkeer en Allah is Getuige van al hetgeen zij doen.
47. Voor elk volk is er een boodschapper. Wanneer daarom hun boodschapper komt, wordt er met
rechtvaardigheid onder hen geoordeeld en hun wordt geen onrecht aangedaan.
48. En zij zeggen: "Wanneer zal deze belofte worden vervuld, als gij de waarheid spreekt?"
49. Zeg: "Ik heb voor mij zelf geen macht over schade of voordeel, behalve, wat Allah wil. Er is voor elk
volk een vastgestelde termijn; wanneer hun termijn is verlopen kunnen zij hem geen uur uitstellen, noch
kunnen zij hem vervroegen.
50. Zeg: "Vertelt mij, als Zijn straf bij dag of nacht over u komt, hoe zullen dan de schuldigen weg
kunnen lopen?"
51. "Zult gij dan, wanneer het u overvalt er in geloven?" Nu? Terwijl gij dit wilde verhaasten?"
52. Dan zal er tot degenen die kwaad deden worden gezegd: "Ondergaat de blijvende straf. Er wordt u
niets vergolden dan hetgeen gij verdiendet."
53. En zij vragen u: "Is dit de waarheid?" Zeg: "Ja, bij mijn Heer, het is zeker waar en gij kunt het niet
verijdelen."
54. En indien elke ziel die onrechtvaardig handelt al hetgeen op aarde is, zou bezitten, zou zij er zich
voorzeker mede trachten vrij te kopen. En wanneer zij de straf zien zullen zij hun spijt tonen. Er zal met
rechtvaardigheid over hen worden gericht en hun zal geen onrecht worden aangedaan.
55. Ziet toe! aan Allah behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is en weet, dat Allah's belofte waar
is. Maar de meesten hunner beseffen het niet.
56. Hij geeft leven en doet sterven en tot Hem zult gij worden teruggebracht.
57. O mensdom! Er is van uw Heer een vermaning tot u gekomen en genezing voor wat in de harten is
en een leiding en barmhartigheid jegens de gelovigen.
58. Zeg: "Dit alles is door de genade van Allah en door Zijn barmhartigheid; laat hen er zich daarom in
verheugen. Dat is beter, dan hetgeen zij vergaren."
59. Zeg: "Hebt gij overwogen, dat Allah u een voorziening heeft nedergezonden en dat gij daarna een
gedeelte er van onwettig en een gedeelte er van wettig verklaardet?" Vraag (hen): "Heeft Allah u dat
toegestaan, of verzint gij leugens tegen Allah?"
60. Wat denken degenen die leugens tegen Allah verzinnen van de Dag der Opstanding? Voorzeker,
Allah is genadevol tegenover het mensdom, maar de meesten hunner zijn niet dankbaar.
61. In welke toestand gij u bevindt, of gij de Koran voordraagt, of iets anders doet; Wij zijn uw
getuigen, terwijl gij u er in verdiept. Er is voor uw Heer zelfs geen gewicht van een atoom op aarde of in de
hemel verborgen. En er is niets dat kleiner of groter is, of het staat in het duidelijke Boek vermeld.
62. Ziet! voorzeker, de vrienden van Allah zullen geen vrees hebben, noch zullen zij treuren.
63. Zig die geloven en zich aan rechtvaardigheid houden,
64. Er zijn voor hen blijde tijdingen in het tegenwoordige leven en het Hiernamaals. De woorden van
Allah kennen geen verandering - dat is inderdaad de opperste zegepraal.
65. En laat hun woorden u niet verdrieten. Voorzeker, alle macht behoort Allah. Hij is Alhorend,
Alwetend.
66. Ziet! voorzeker, van Allah is al hetgeen in de hemelen en op aarde bestaat. Wat volgen zij die buiten
Allah afgoden aanroepen? Zij volgen slechts een vermoeden en doen niets dan gissen.
67. Hij is het, Die de nacht voor u heeft gesteld, opdat gij er in moogt rusten en de dag vol van licht.
Voorzeker, daarin zijn tekenen voor een volk, dat luistert.
68. Zij zeggen: "Allah heeft een zoon tot Zich genomen. Heilig is Hij, Hij is Zichzelf genoeg. Aan Hem
behoort wat in de hemelen en op aarde is. Gij hebt hier geen gezag over. Zegt gij over Allah wat gij niet
weet?
69. Zeg: "Degenen, die over Allah een leugen verzinnen, zullen niet slagen."
70. Zij zullen in deze wereld tijdelijk genieten, daarna zal hun terugkeer tot Ons zijn, dan zullen Wij hen
een strenge straf doen ondergaan, omdat zij niet geloofden.
71. En verkondig hun het verhaal van Noach, toen hij tot zijn volk zeide: "O, mijn volk, als mijn houding
en mijn vermaning door de tekenen van Allah u aanstoot geven - ik leg mijn vertrouwen in Allah - breng dan
al uw plannen en uw afgoden bijeen; laat dan uw handelwijze duidelijk blijken, komt dan tegen mij op en
geeft mij geen uitstel.
72. Maar als gij u terugtrekt vraag ik van u geen beloning. Mijn beloning is bij Allah alleen en het is mij
bevolen tot de Moslims te behoren.
73. Maar zij verloochenden hem; daarom redden Wij hem en degenen die met hem in de ark waren. En
dezen maakten Wij tot de stedehouders, terwijl Wij degenen die Onze tekenen verloochenden lieten
verdrinken. Zie! hoe het einde was van degenen, die werden gewaarschuwd.
74. Toen zonden Wij na hem andere boodschappers naar hun volk en deze kwamen tot hen met
duidelijke bewijzen. Maar dezen wilden in datgene niet geloven wat zij voorheen hadden verloochend. Zo
verzegelen Wij het hart der overtreders.
75. Dan zonden Wij na hen Mozes en Aäron met Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, maar zij
handelden aanmatigend. En zij waren een misdadig volk.
76. En toen de waarheid van Ons tot hen kwam, zeiden zij: "Dit is gewis duidelijke tovenarij."
77. Mozes zeide: "Zegt gij dit van de waarheid nadat zij tot u is gekomen? Is dit tovenarij? Maar
tovenaars slagen nooit."
78. Zij antwoordden: "Zijt gij tot ons gekomen, opdat wij ons mogen afwenden van hetgeen wij onze
vaderen zagen volgen zodat er voor u beiden grootheid in het land zou zijn? Maar wij zullen in u niet
geloven."
79. En Pharao zeide: "Brengt mij elke bedreven tovenaar."
80. En toen de tovenaars kwamen, zeide Mozes tot hen: "Werpt hetgeen gij wildet werpen."
81. En toen zij wierpen zeide Mozes: "Wat gij hebt gebracht is slechts bedrog. Voorzeker, Allah zal het
ijdel maken. Voorwaar, Allah laat het werk der kwaadstichters niet gedijen."
82. En Allah bevestigt de waarheid door Zijn woorden, zelfs al zijn de sehuldigen afkerig.
83. En niemand geloofde Mozes, dan enige jongelingen van onder zijn volk, uit vrees voor Pharao en
zijn leiders, in geval hij hen zou vervolgen. En waarlijk. Pharao was een tiran in het land en behoorde tot de
buitensporigen.
84. En Mozes zeide: "O mijn volk, indien gij in Allah hebt geloofd stelt dan uw vertrouwen in Hem, als
gij Moslims zijt."
85. En zij antwoordden: "Wij leggen ons vertrouwen in Allah: Onze Heer, maak ons niet tot voorwerp
van vervolging voor het onrechtvaardige volk.
86. En red ons door Uw barmhartigheid van de ongelovigen."
87. Wij openbaarden aan Mozes en zijn broeder: "Neemt gij beiden huizen voor uw volk in Egypte en
bouwt uw huizen tegenover elkaar en houdt het gebed. En geeft de gelovigen blijde tijdingen."
88. En Mozes zeide: "Onze Heer, Gij hebt Pharao en zijn leiders versieringen en rijkdommen in het
tegenwoordige leven geschonken, zodat zij, Onze Heer, van Uw pad afleiden. Onze Heer, vernietig hun
bezittingen en verhard hun hart, want zij zullen niet geloven voordat zij de pijnlijke straf zien."
89. Allah zeide: "Uw gebed is aanvaard. Weest gij beiden daarom bestendig en volgt niet het pad der
onwetenden."
90. En Wij brachten de kinderen Israëls over de zee; Pharao en zijn scharen vervolgden hen op een
onrechtvaardige en aanvallende wijze, totdat hij toen hij bijna verdronk, zeide: "Ik geloof dat er geen God is
dan Hij, in Wie de kinderen Israëls geloven en ik behoor tot de Moslims."
91. Nu? Terwijl gij voordien ongehoorzaam waart en tot de onruststokers behoordet?
92. Heden zullen Wij uw lichaam redden, opdat gij een teken moogt zijn voor degenen die na u komen.
En waarlijk, het merendeel der mensen is achteloos ten opzichte van Onze tekenen.
93. En Wij wezen de kinderen Israëls een uitstekend tehuis aan en Wij voorzagen hen van goede
dingen en zij verschilden niet van mening voordat de kennis tot hen kwam. Voorzeker, uw Heer zal op de
Dag der Opstanding onder hen richten over hetgeen waarin zij verschilden.
94. En als gij over hetgeen Wij tot u hebben nedergezonden twijfelt, vraagt dan degenen die het Boek
vóór u hebben gelezen. Inderdaad, de waarheid is van uw Heer tot u gekomen; behoor daarom niet tot de
twijfelaars.
95. En behoor niet tot degenen, die de tekenen van Allah verloochenen, anders zult gij tot de verliezers
behoren.
96. Degenen tegen wie het woord van uw Heer van kracht is geworden, willen niet geloven.
97. Zelfs al werd elk teken hun getoond, voordat zij de smartelijke straf hebben gezien.
98. Waarom heeft, behalve het volk van Jonas geen stad geloofd, zodat hun geloof hen zou hebben
kunnen helpen? Toen zij geloofden, verwijderden Wij de straf der schande in het tegenwoordige leven van
hen en Wij lieten hen voor een wijle genieten.
99. En indien uw Heer had gewild, zouden allen die op aarde zijn, zeker tezamen hebben geloofd. Wilt
gij de mensen dan dwingen, gelovigen te worden?
100. Doch geen ziel kan geloven zonder verlof van Allah. En Hij werpt onreinheid over degenen die hun
verstand niet gebruiken.
101. Zeg: "Overweeg, wat in de hemelen en op aarde gebeurt." Maar tekenen, noch waarschuwers
baten een volk dat niet wil geloven.
102. Verwachten zij iets anders dan het gelijke (oordeel) van de dagen dergenen, die vóór hen stierven?
Zeg: "Wacht daarom, ik ben met u onder de wachtenden."
103. Dan redden Wij Onze boodschappers en de gelovigen. Zo is het aan Ons, de gelovigen te redden.
104. Zeg: "O gij mensen, als gij over mijn godsdienst in twijfel verkeert, (weet) dan dat ik niet aanbid
degenen die gij naast Allah aanbidt, maar ik aanbid Allah Die u doet sterven en het is mij geboden tot de
gelovigen te behoren.
105. En wend uw aangezicht oprecht tot deze godsdienst en behoor niet tot de afgodendienaren.
106. En roep naast Allah niet datgene aan, dat u bevoordelen noch schaden kan. En indien gij dat toch
doet, dan zult gij zeker tot de onrechtvaardigen behoren.
107. En als Allah u door het kwade treft, is er niemand die dit kan verwijderen dan Hij; en als Hij het
goede voor u wenst, is er niemand die Zijn genade kan beletten. Hij kent haar toe aan diegene van Zijn
dienaren, die Hem behaagt. En Hij is de Vergevensgezinde, de Genadevolle.
108. Zeg: "O, gij mensen, nu is de waarheid van uw Heer tot u gekomen. Wie daarom die leiding volgt,
volgt haar ten bate van zijn eigen ziel en wie dwaalt, dwaalt slechts tot haar nadeel. En ik ben geen bewaker
over u."
109. En volg hetgeen u is geopenbaard en wees standvastig, totdat Allah oordeelt. En Hij is de beste
Rechter.
|